ECLI:NL:CRVB:2025:1424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/3096 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake maatwerkvoorziening Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellant had een beroep ingesteld tegen een besluit van 28 juli 2023, aangevuld op 1 augustus 2023, waarin het college had besloten dat appellant in aanmerking kwam voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat het college heeft toegezegd dat er geen terugvordering zal plaatsvinden. Appellant heeft uitdrukkelijk verklaard deze procedure niet te wensen en is van mening dat de besluitvorming buiten hem om is gegaan. De Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat een beoordeling van het bestreden besluit voor appellant geen feitelijke betekenis heeft. De uitspraak volgt na een procesverloop waarin appellant en zijn gemachtigde verschillende reacties hebben ingediend, maar uiteindelijk is de gemachtigde niet langer als zodanig erkend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant en zijn begeleider aanwezig waren, terwijl het college werd vertegenwoordigd door J.A. Bogaards. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 28 juli 2023, aangevuld op 1 augustus 2023
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 25 september 2025

SAMENVATTING

De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 28 juli 2023, aangevuld op 1 augustus 2023. De Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] beroep ingesteld.
Appellant heeft nadere reacties ingediend.
Naar aanleiding hiervan heeft de Raad [gemachtigde] niet langer als de gemachtigde van appellant aangemerkt.
Hierop hebben [gemachtigde] en de voormalige zorgverlener nadere reacties ingediend.
Appellant heeft gronden van beroep en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 augustus 2025. Appellant is verschenen samen met [naam begeleider] , zijn begeleider. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Bogaards.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft zich op 23 september 2019 gemeld bij het college met een hulpvraag ten aanzien van zijn persoonlijk functioneren. Met een besluit van 12 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 16 maart 2021, heeft het college aan appellant een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verstrekt. Het college heeft deze maatwerkvoorziening verstrekt voor ondersteuning op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020. Met een uitspraak van 14 juni 2022 heeft de rechtbank Den Haag het beroep ongegrond verklaard.
1.2.
In de uitspraak van 4 januari 2023 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. [1] De Raad heeft geoordeeld dat het college aan appellant ten onrechte een maatwerkvoorziening in resultaten in plaats van uren heeft verstrekt. Bij de nieuw te nemen beslissing moet het college deugdelijk onderbouwd vaststellen op hoeveel, naar tijdseenheden bepaalde, ondersteuning appellant aanspraak maakt. Verder moet het college bezien of appellant in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget (pgb). De Raad heeft met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het bestreden besluit
2. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft het college op 28 juli 2023, aangevuld op 1 augustus 2023 (bestreden besluit), opnieuw op de bezwaren tegen het besluit van 12 juni 2020 beslist. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat appellant in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015 voor vijf uur per week. Het college heeft deze maatwerkvoorziening verstrekt en de nieuwe melding van 19 november 2020 daarbij meegenomen. Het college heeft de maatwerkvoorziening verstrekt over de periode van 23 september 2019 tot en met 31 december 2021 in de vorm van een pgb, tegen een uurtarief van € 42,59. Het recht op nabetaling van het pgb bedraagt in totaal € 25.341,05. Het college heeft dit bedrag rechtstreeks aan de zorgverlener betaald.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met het bestreden besluit niet eens. Appellant heeft nooit zorg of ondersteuning ontvangen in de periode in geding. De zorgverlener heeft zich ten onrechte verrijkt met het nabetaalde pgb-bedrag. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij het niet eens is met het bestreden besluit en het graag wil rechtzetten. Pas vrij recent is appellant hier achter gekomen en hij heeft dit toen gemeld bij het college. Daarnaast heeft appellant aangifte gedaan bij de politie van identiteitsfraude en valsheid in geschrifte. Na bericht dat de officier van justitie niet zal overgaan tot strafvervolging van de verdachte, heeft appellant een klacht ingediend op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellant procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet het geval is en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk is.
4.1.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat naar aanleiding van de meldingen door appellant het college een onderzoek is gestart naar de zorgverlener. Dit onderzoek gaat verder dan alleen deze zaak en is nog niet afgerond. Omdat het onderzoek nog niet is afgerond, acht het college het niet opportuun om de besluitvorming in deze zaak in te trekken. Aangezien het college het bedrag van € 25.341,05 rechtstreeks aan de zorgverlener heeft betaald, zal een eventuele terugvordering zich in geen geval richten tot appellant.
4.2.
Bij deze stand van zaken heeft appellant geen belang bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Appellant heeft uitdrukkelijk verklaard deze procedure niet te wensen, maar ook dat hij het niet eens is met de besluitvorming, omdat dit buiten hem om is gegaan. Maar een beoordeling van het bestreden besluit kan voor appellant geen feitelijke betekenis hebben, gelet op de toezegging van het college dat van appellant niets zal worden teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit vorenstaande volgt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en K.M.P. Jacobs en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025.

(getekend) H.J. de Mooij

(getekend) H. de Brabander