ECLI:NL:CRVB:2025:1434
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als magazijnmedewerker werkte, heeft zich ziekgemeld na een arbeidsongeval en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 24 september 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die zijn standpunt ondersteunt. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en dat er geen grond is voor het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid hoger is dan door het Uwv is vastgesteld. Hierdoor blijft de weigering van de WIA-uitkering in stand en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.