ECLI:NL:CRVB:2025:1446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/570 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende bewijs hoofdverblijf op uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Appellante had sinds 12 augustus 2021 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, maar haar bijstand werd per 8 november 2021 ingetrokken omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij op het uitkeringsadres haar hoofdverblijf had. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep een herhaling waren van wat zij eerder in beroep had aangevoerd. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Tijdens een huisbezoek op 8 februari 2022 was de woning van appellante vrijwel leeg aangetroffen, en uit waarnemingen en banktransacties bleek dat zij voornamelijk in een andere plaats verbleef. De Raad concludeerde dat het college terecht had gesteld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op bijstand.

De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, met A.H. Hagendoorn-Huls als griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2024, 22/4733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout (college)
Datum uitspraak: 30 september 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om bijstand. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het uitkeringsadres haar hoofdverblijf heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. De Raad kan zich vinden in dit oordeel en bevestigt de aangevallen uitspraak.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Darrazi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft met een brief van 16 juli 2025 aan partijen voorgehouden hoe de Raad het geschil tussen partijen voorshands ziet, dat hij daarover geen vragen heeft, hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 12 augustus 2021 bijstand op grond van de Participatiewet. Met een besluit van 13 december 2021 heeft het college de bijstand van appellante per 8 november 2021 ingetrokken, omdat appellante haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
1.2.
Appellante heeft zich op 21 januari 2022 gemeld bij het college en op 28 januari 2022 een aanvraag ingediend om bijstand. Naar aanleiding van de melding heeft het college een onderzoek ingesteld en in dat kader onder meer waarnemingen verricht, bankafschriften opgevraagd, een onaangekondigd huisbezoek afgelegd en een gesprek met appellante gevoerd.
1.3.
Met een besluit van 10 februari 2022, zoals na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 28 november 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen, met als reden dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het uitkeringsadres haar hoofdverblijf heeft.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daaraan heeft de rechtbank, samengevat, ten grondslag gelegd dat tijdens het huisbezoek op 8 februari 2022 een vrijwel lege woning is aangetroffen. Zo was de hele woonkamer leeg, hing er geen lamp en waren in de keuken geen koelkast, kookstel, oven en magnetron aanwezig. Ook is er in de woning geen keukengerei aangetroffen, waren alle keukenkastjes leeg en was de bergingskast, op wat grondtegels na, leeg. Alleen in de hal stond een tas met boodschappen. Ook de slaapkamers waren niet ingericht. Er stond alleen een matras tegen de muur. Ook was er een aangesloten wasmachine aanwezig. Tijdens de waarnemingen in de periode van 6 december 2021 tot en met 24 februari 2022 is gezien dat het licht beneden in de woning van appellante nooit aan stond, werd de auto van appellante weinig aangetroffen rondom de woning en is weinig beweging in en rondom de woning vastgesteld. Op de door appellante overgelegde bankafschriften is te zien dat zij in de te beoordelen periode, de periode van 21 januari 2022 (meldingsdatum) tot en met 10 februari 2022 (datum primair besluit), met name in [plaats 1] pintransacties heeft verricht. Verder heeft appellante op 8 februari 2022 verklaard dat zij boodschappen in [plaats 1] doet, in [plaats 1] bij familie eet, dat haar dochter in [plaats 1] op school zit en dat haar huisarts in [plaats 1] is. Uit de waarnemingen, in combinatie met de bijna lege woning, de pintransacties en de door appellante afgelegde verklaring, kan niet worden opgemaakt dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van appellante in de te beoordelen periode in [plaats] lag. De stelling van appellante dat zij vanwege haar beperkte financiële middelen de benedenverdieping van haar woning nog niet volledig heeft kunnen inrichten, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ook uit de pintransacties volgt niet dat appellante in de te beoordelen periode regelmatig boodschappen deed in [plaats] , zoals zij heeft betoogd. Aan de door appellante overgelegde verklaring van 19 maart 2022 van de buurvrouw dat zij appellante iedere dag haar woning ziet verlaten en weer thuiskomen, kan geen overwegende waarde worden gehecht. Deze verklaring is niet of nauwelijks onderbouwd en voor wat betreft de feitelijke woon- en leefsituatie van appellante onvoldoende concreet. Bovendien is de verklaring van 19 maart 2022 en blijkt daaruit niet dat deze de situatie in de te beoordelen periode beschrijft. Dat de woning inmiddels wel beschikt over een koelkast, kooktoestel en magnetron maakt ook niet dat appellante haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres aannemelijk heeft gemaakt. Bepalend is de situatie in de periode van 21 januari 2022 tot en met 10 februari 2022. Het gas- en waterverbruik is in dit geval niet van doorslaggevende betekenis om aannemelijk te maken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van appellante op het uitkeringsadres lag. Appellante was de woning immers nog aan het verbouwen zoals zij zelf ter zitting heeft verklaard, en douchte daar ook regelmatig. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres zodat zij jegens het college geen recht op bijstand had.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij wel aannemelijk heeft gemaakt dat het zwaartepunt van haar persoonlijk leven zich in [plaats] bevond. Appellante wijst in dit verband op het water-, gas- en elektriciteitsverbruik in de woning en op de pintransacties. Daaruit blijkt dat appellante ook boodschappen deed in [plaats] . Appellante heeft bovendien verklaard dat zij elke nacht in [plaats] verbleef. Dit is bevestigd door de buren. De verklaring van de buurvrouw dat zij appellante iedere dag de woning ziet verlaten en thuiskomen ondersteunt het standpunt van appellante dat zij iedere dag in de woning in [plaats] aanwezig was. Daarnaast beschikt zij inmiddels over een koelkast, kooktoestel en magnetron. Dit benadrukt de intentie van appellante om een thuisbasis van de woning te maken. Appellante had een matras en er waren behalve een tas van de Jumbo met persoonlijke spullen van appellante meer persoonlijke spullen in de woning aanwezig. Appellante wijst in dit verband op verzorgingsproducten in de badkamer en op kledingstukken die in de woning aanwezig waren.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel berust.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) A.H. Hagendoorn-Huls