ECLI:NL:CRVB:2025:1446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende bewijs hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Appellante had sinds 12 augustus 2021 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, maar haar bijstand werd per 8 november 2021 ingetrokken omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij op het uitkeringsadres haar hoofdverblijf had. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep een herhaling waren van wat zij eerder in beroep had aangevoerd. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Tijdens een huisbezoek op 8 februari 2022 was de woning van appellante vrijwel leeg aangetroffen, en uit waarnemingen en banktransacties bleek dat zij voornamelijk in een andere plaats verbleef. De Raad concludeerde dat het college terecht had gesteld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op bijstand.
De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, met A.H. Hagendoorn-Huls als griffier.