ECLI:NL:CRVB:2025:1458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/2610 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om kinderbijslag voor uit huis geplaatste kinderen over meerdere kwartalen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor kinderbijslag voor zijn twee uit huis geplaatste kinderen over de periode van het 4e kwartaal van 2020 tot en met het 4e kwartaal van 2022. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij in belangrijke mate bijdroeg aan het onderhoud van zijn kinderen, die niet tot zijn huishouden behoren. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn onderhoudsbijdrage, en dat de Svb terecht had geweigerd om hem kinderbijslag toe te kennen. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2610 AKW
Datum uitspraak: 25 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 september 2024, 23/2276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor kinderbijslag voor zijn twee zoons. Appellant heeft niet aangetoond dat hij de kinderen, die niet tot zijn huishouden behoren, in belangrijke mate heeft onderhouden over de in geding zijnde kwartalen. De Raad is het met de uitspraak van de rechtbank eens en neemt de overwegingen daarvan over.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Leijser heeft zich op 13 augustus 2025 teruggetrokken als gemachtigde van appellant.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 augustus 2025. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
In november 2021 heeft appellant kinderbijslag op grond van de AKW [1] aangevraagd voor zijn uit huis geplaatste kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] . Om te beoordelen of er recht bestaat op kinderbijslag heeft de Svb appellant verzocht aan te tonen dat hij een bijdrage levert in de onderhoudskosten (onderhoudseis) van de kinderen.
1.2.
Met een besluit van 20 oktober 2022 heeft de Svb de aanvraag niet verder in behandeling genomen omdat de door appellant overgelegde gegevens niet als bewijsstukken kunnen worden geaccepteerd van onderhoudskosten voor zijn kinderen. Na gemaakt bezwaar heeft de Svb de aanvraag van appellant alsnog beoordeeld. Met een besluit van 2 maart 2023 (bestreden besluit) is, onder vergoeding van bezwaarkosten, de aanvraag om toekenning van kinderbijslag over de periode 4e kwartaal van 2020 tot en met het 4e kwartaal 2022 afgewezen op de grond dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende bijdraagt aan het onderhoud van zijn kinderen. Daarbij stelt de Svb dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan de andere ouder bijdraagt aan het onderhoud.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de betrokken periode voldoende heeft bijgedragen aan het levensonderhoud van zijn twee kinderen. De overgelegde aankoopbonnen houden onvoldoende verband met de door appellant overgelegde lijst van kleding en schoenen en het door zijn gemachtigde opgestelde overzicht van spullen. Deze kleding, schoenen en spullen zou appellant in de betrokken periode voor zijn kinderen hebben aangeschaft en toen via zijn gemachtigde aan hen hebben gegeven. De pinbonnen van de door appellant contant opgenomen geldbedragen tonen evenmin aan dat appellant deze destijds heeft gebruikt voor het onderhouden van zijn twee kinderen. De Svb heeft in het bestreden besluit daarom terecht opgemerkt dat uit de door appellant verstrekte informatie en toegestuurde bewijsstukken niet is gebleken dat hij zijn kinderen in de betrokken periode in voldoende mate heeft onderhouden, aldus de rechtbank.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij stelt dat hij wel een bijdrage levert in het onderhoud van de kinderen en dat deze bijdrage hoger is dan € 440,- per kind per kwartaal. Voor zover de moeder in het verleden wel een financiële bijdrage heeft voldaan, stelt appellant dat zijn bijdrage hoger was dan van de moeder.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geschil is of de Svb het recht op kinderbijslag heeft geweigerd voor de kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] over het 4e kwartaal van 2020 tot en met het 4e kwartaal van 2022.
4.2.
Uit artikel 7, eerste lid, van de AKW volgt dat een verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan achttien jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden.
4.3.
De kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] waren op de peildatum van de in geding zijnde kwartalen uit huis geplaatst. Dat betekent dat zij over die kwartelen niet tot het huishouden van appellant behoorden. Appellant kan daarom voor zijn kinderen alleen aanspraak maken op kinderbijslag als hij aannemelijk kan maken dat hij hen in belangrijke mate [2] heeft onderhouden. Volgens vaste rechtspraak moet appellant op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat hij deze onderhoudsbijdrage heeft geleverd.
4.4.
De Raad oordeelt dat appellant daarin niet is geslaagd. Verwezen wordt naar de uitspraak van de rechtbank waarin alle relevante feiten en omstandigheden zijn besproken. De Raad is het met de uitspraak van de rechtbank eens en neemt de overwegingen over. Duidelijk is wel dat appellant voor zijn kinderen heeft willen zorgen en tassen met kleding en andere spullen via tussenpersonen aan de kinderen heeft gegeven maar niet duidelijk is welke waarden deze vertegenwoordigen. De overgelegde bonnen zien voor een deel op aankopen die gezien hun maat of anderszins niet voor de kinderen zijn bedoeld of aan hen zijn besteed.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het aan appellant toekennen van kinderbijslag over het 4e kwartaal 2020 tot en met het vierde kwartaal van 2022 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
tot zijn huishouden behoort, of
door hem wordt onderhouden.
(…)
Besluit uitvoering kinderbijslag
Artikel 5 – zoals dat luidde per 1 januari 2020
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de wet, is € 433,- per kalenderkwartaal.
(…)

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Dat wil zeggen: vanaf het vierde kwartaal in 2020 voor € 433,- per kind per kwartaal, vanaf het eerste kwartaal van 2021 voor € 433,- per kind en vanaf het eerste kwartaal in 2022 tenminste € 440,- per kind per kwartaal.