ECLI:NL:CRVB:2025:1465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op ouderdomspensioen in verband met detentie en de toepassing van artikel 8b van de AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die gedetineerd was van 30 januari 2023 tot en met 26 november 2023, ontving een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft op 24 februari 2023 besloten het recht op dit pensioen per 1 maart 2023 te beëindigen vanwege de detentie van de appellant. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij meende dat hij recht had op hervatting van de betaling van het pensioen gedurende de laatste twee maanden van zijn detentie, aangezien hij kon deelnemen aan een Penitentiair Programma (PP). De Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met de argumentatie dat artikel 8b, tweede lid, van de AOW de Svb verplicht om het pensioen te beëindigen in geval van detentie. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 11 september 2025 heeft de Raad de zaak behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb geen ruimte heeft om anders te beslissen dan in overeenstemming met de dwingendrechtelijke bepaling van de AOW. De Raad heeft geconcludeerd dat de Svb de juiste periode van detentie heeft gehanteerd en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie te wijten is aan omstandigheden die in de risicosfeer van de Svb liggen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.