ECLI:NL:CRVB:2025:1467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 29 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 augustus 2025, waar appellante is verschenen met haar advocaat, mr. R.A. Remport Urban, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.
De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv is voldoende. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt dit oordeel. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om aan de belastbaarheid van appellante te twijfelen. De informatie die appellante heeft ingebracht, waaronder een rapport van haar huisarts, biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnen.
De Centrale Raad concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante en dat zij niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.