ECLI:NL:CRVB:2025:1467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
24/2508 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 29 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 augustus 2025, waar appellante is verschenen met haar advocaat, mr. R.A. Remport Urban, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv is voldoende. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt dit oordeel. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om aan de belastbaarheid van appellante te twijfelen. De informatie die appellante heeft ingebracht, waaronder een rapport van haar huisarts, biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnen.

De Centrale Raad concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante en dat zij niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2508 WIA
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2024, 23/9003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 29 maart 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 augustus 2025. Appellante is verschenen, vergezeld door [naam] en bijgestaan door mr. Remport Urban. Als tolk is verschenen E.K. Osuch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker slachterij voor gemiddeld 37,5 uur per week. Op 31 maart 2020 heeft zij zich ziekgemeld met rugklachten en uitstralingspijn in benen, voeten, armen en handen. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 11,12%. Overeenkomstig die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 5 januari 2023 geweigerd appellante met ingang van 29 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 27 juni 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van 27 juni 2023 en een rapport van 30 juni 2023 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen moeten worden aangenomen. De gronden die appellante heeft aangevoerd hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Het in beroep door appellante overgelegde besluit van 26 april 2024 heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De peildatum van dat besluit (22 december 2023) ligt namelijk anderhalf jaar na de peildatum in deze procedure (29 maart 2022). Nu een verslechtering van de psychische gezondheid van appellante is geconstateerd tussen de twee peildata, vormt het overgelegde besluit voor de rechtbank geen aanleiding om het Uwv op te dragen een nieuw onderzoek op te starten naar de beperkingen per 29 maart 2022. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die ziet op de periode hier in geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor het aannemen van een urenbeperking geen onderbouwing is te vinden in de beschikbare medische gegevens dan wel de onderzoeksgegevens van de (verzekerings)artsen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten opgenomen criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Tot slot heeft de rechtbank geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft gesteld dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft en dus volledig arbeidsongeschikt is. In dat kader heeft appellante gesteld dat haar psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende zorgvuldig in kaart zijn gebracht. Zij slaapt nauwelijks en is zwaar depressief. Ook heeft zij voortdurend pijn ten gevolge van lichamelijke klachten. Daarvoor gebruikt zij medicatie waardoor zij nog suffer wordt. Ter onderbouwing van haar stelling dat haar klachten zijn onderschat heeft appellante gewezen op informatie van 15 september 2023 van haar huisarts.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van 22 juli 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat in beroep naar voren is gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Ter onderbouwing van haar stelling dat haar klachten zijn onderschat heeft appellante gewezen op informatie van 15 september 2023 van haar huisarts. Daarin staat onder meer vermeld dat appellante bekend is met chronische stemmingsklachten waarvoor antidepressiva in gebruik zijn, en dat er daarnaast vele lichamelijke klachten spelen waarbij met name chronische pijn aan de rug en benen op de voorgrond staan. Deze informatie leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nu deze informatie niet is toegespitst op de datum in geding van 29 maart 2022.
4.4.
In het rapport van 22 juli 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op door appellante in de beroepsfase ingebrachte informatie van 18 mei 2021 en 9 augustus 2021 van de neurochirurg en van 25 juni 2021 van de neuroloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat uit deze informatie blijkt dat er geen anatomisch substraat voor de geuite klachten werd gevonden, en dat appellante door de neurochirurg in augustus 2021 werd terugverwezen naar de huisarts. Met dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat de informatie van de neurochirurg en neuroloog geen reden geeft tot wijziging van de eerder vastgestelde belastbaarheid per datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 27 juni 2023 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante per 29 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. ter Heerdt