ECLI:NL:CRVB:2025:1471
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 22 januari 2024, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.Y. Jokhan, betwistte deze beslissing en voerde aan dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 augustus 2025, waar appellante aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door E.C. van der Meer.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen heeft aangevoerd voor de beëindiging van de WIA-uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren dat relevante medische informatie niet was meegenomen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.