ECLI:NL:CRVB:2025:1480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
24/1799 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellanten, mr. D. Marcus, werd op verschillende momenten gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar ondanks herhaalde aanmaningen is de betaling uitgebleven. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten niet in verzuim zijn geweest, maar dat het hoger beroep desondanks niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 7 oktober 2025
24/1799 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 juli 2024, 24/2669 en 24/2670
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] , beiden uit [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. D. Marcus, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 7 augustus 2024 is de gemachtigde van appellanten erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 7 september 2024 is de gemachtigde van appellanten nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellanten er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
In verband met het feit dat mr. Marcus zich via e-mailbericht van 11 september 2024 heeft onttrokken als gemachtigde, is op 16 juni 2025 een nieuwe nota verzonden naar het adres van appellanten. Daarbij is medegedeeld dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd en dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Een herinnering van het te betalen griffierecht is op 17 juli 2025 aangetekend naar het adres van appellanten verzonden. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellanten er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
De aangetekend verzonden brief van 17 juli 2025 is op 13 augustus 2025 retour binnengekomen bij de Raad, omdat deze (volgens de sticker op de enveloppe) niet is afgehaald. De Raad heeft diezelfde dag de brief van 17 juli 2025 nogmaals naar het adres van appellanten verzonden, ditmaal per gewone post, met de mededeling dat met de nieuwe toezending geen nieuwe termijn is gaan lopen voor het betalen van het griffierecht.
De termijn is verstreken en het griffierecht is niet betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.