Uitspraak
25 juni 2024, 22/4075, 22/4325, 22/4326 en 22/4327 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, welke termijn begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak aan de partijen. In dit geval was de uitspraak op 3 juli 2024 aan appellant verzonden, maar deze was onbestelbaar en werd geretourneerd. De rechtbank heeft vervolgens op 24 juli 2024 per gewone post een kopie van de uitspraak verzonden, maar appellant heeft het beroepschrift pas op 15 december 2024 ingediend, wat na de termijn was. Appellant voerde aan dat hij in het buitenland verbleef en de uitspraak later ontving, maar de Raad oordeelde dat dit geen bijzondere omstandigheden vormde die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De Raad benadrukte dat de verzending van de uitspraak correct was en dat de gevolgen van het verblijf in het buitenland voor rekening van appellant kwamen. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, met A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.