ECLI:NL:CRVB:2025:1490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
24/1966 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending medewerkingsverplichting door niet overleggen van bankafschriften

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden door geen bankafschriften van een op zijn naam staande rekening bij de KNAB-bank over te leggen. Appellant ontving sinds 17 juli 2016 bijstand op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant met iemand zou samenwonen, heeft de sociale recherche onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand. Appellant is meerdere keren uitgenodigd voor gesprekken en verzocht om bankafschriften, maar is niet verschenen of heeft niet de gevraagde informatie overgelegd. Het college heeft daarop de bijstand met ingang van 26 juni 2023 ingetrokken en de bijstand over de periode van 26 juni tot en met 30 juni 2023 teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gehandeld, omdat appellant zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep slaagt niet.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2024, 24/692 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 7 oktober 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat om een intrekking en terugvordering van bijstand met als reden dat appellant de medewerkingsverplichting heeft geschonden door gevraagde bankafschriften van een op zijn naam staande rekening niet over te leggen en door niet te verschijnen op twee gesprekken. Appellant heeft daartegen aangevoerd dat hij voldoende uitleg heeft gegeven over de rekening en dat hij voldoende heeft meegewerkt aan het rechtmatigheidsonderzoek. Ook had het college geen zwaarwegend belang om de intrekking van bijstand te handhaven. Hij krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen met een brief van 11 juli 2025 laten weten hoe hij het geschil voorshands ziet en dat hij een zitting niet nodig vindt. De Raad heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 17 juli 2016 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 30 september 2022, inhoudende dat appellant met Y zou samenwonen, heeft de sociale recherche onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand.
1.3.
Met een brief van 20 juni 2023 heeft een sociaal rechercheur appellant uitgenodigd voor een gesprek op 26 juni 2023. Daarbij is appellant verzocht om afschriften over te leggen van onder meer zijn betaal- en spaarrekeningen over de periode van 20 maart 2023 tot en met 20 juni 2023. Appellant is niet op het gesprek verschenen. Hij heeft de gevraagde bankafschriften niet overgelegd.
1.4.
Vervolgens heeft het college met een besluit van 26 juni 2023 het recht op bijstand van appellant met ingang van 26 juni 2023 opgeschort en hem in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie tijdens een gesprek op 4 juli 2023 alsnog over te leggen. Appellant is ook op 4 juli 2023 niet verschenen.
1.5.
Een sociaal rechercheur heeft appellant vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 12 juli 2023 en heeft hem opnieuw in de gelegenheid gesteld de gevraagde bankafschriften over te leggen. Appellant is op 12 juli 2023 op het gesprek verschenen, maar heeft niet alle gevraagde bankafschriften meegenomen.
1.6.
Met een brief van 18 juli 2023 heeft de sociaal rechercheur appellant opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 25 juli 2023, en hem verzocht om de ontbrekende bankafschriften van de rekeningen bij onder meer de KNAB-bank over te leggen. Appellant is op 25 juli 2023 niet op het gesprek verschenen. Hij heeft later die dag wel bankafschriften van rekeningen bij de Rabobank en de ING-bank overgelegd, maar geen afschriften van een rekening bij de KNAB-bank. De sociaal rechercheur heeft appellant vervolgens nogmaals mondeling en via Whatsapp in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens over de KNAB-rekening over te leggen, nu tijdens een gesprek op 26 juli 2023. Appellant heeft te kennen gegeven hiermee akkoord te zijn. Appellant is op 26 juli 2023 niet op gesprek verschenen. De onderzoeksbevindingen van de sociale recherche zijn neergelegd in een rapportage van 27 juli 2023.
1.7.
Het college heeft met een besluit van 4 augustus 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 5 december 2023 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 26 juni 2023 ingetrokken en de bijstand over de periode van 26 juni 2023 tot en met 30 juni 2023 teruggevorderd tot een bedrag van € 189,32. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant de medewerkingsverplichting heeft geschonden door op 26 juni 2023 niet de gevraagde bankafschriften van de KNAB-rekening over te leggen. Daarnaast heeft appellant zijn medewerkingsverplichting geschonden door niet te verschijnen op de gesprekken van 25 en 26 juli 2023. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij voldoende uitleg over de KNAB-rekening heeft gegeven. Hij heeft geen rekening bij de KNAB-bank. Ook voert appellant aan dat hij voldoende heeft meegewerkt aan het rechtmatigheidsonderzoek. Volgens appellant heeft het college geen zwaarwegend belang om de intrekking van de bijstand te handhaven.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking en de terugvordering van bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.
Het college heeft appellant meerdere keren gevraagd om bankafschriften van zijn KNAB-rekening over te leggen. Uit een overschrijving op zijn ING-rekening, bedoeld om een rekening bij de KNAB-bank te openen, volgt dat appellant een rekening bij de KNAB-bank heeft geopend. In Suwinet is ook te zien dat appellant een rekeningnummer heeft bij de KNAB-bank en appellant heeft tijdens een gesprek met een sociaal rechercheur desgevraagd verklaard dat dit een oude rekening betreft die zijn neef nog moest sluiten. Appellant kan dan niet volstaan met de stelling dat hij geen rekening bij de KNAB-bank heeft. Gelet op het onderzoek van het college is aannemelijk dat appellant een bankrekening heeft bij de KNAB-bank. De afschriften van die rekening zijn van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand en appellant heeft – door die afschriften desgevraagd niet over te leggen – zijn medewerkingsverplichting geschonden. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het college heeft de bijstand om die reden kunnen intrekken. Of appellant zijn medewerkingsverplichting ook heeft geschonden door niet op de gesprekken te verschijnen, behoeft gelet hierop geen bespreking.
4.2.
De enkele stelling dat het college geen zwaarwegend belang heeft om de intrekking te handhaven, leidt tot slot niet tot het oordeel dat sprake is van een onevenwichtige belangenafweging. Appellant heeft geen feiten en omstandigheden genoemd die het college had moeten betrekken in de te maken belangenafweging, nog daargelaten dat niet duidelijk is hoe het college die belangen had moeten wegen gelet op het feit dat niet duidelijk is wat het saldo op de KNAB-rekening is.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en de terugvordering in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) A.H. Hagendoorn-Huls