ECLI:NL:CRVB:2025:1493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
24/1405 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich ziek had gemeld met vermoeidheidsklachten en diverse medische aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag geweigerd, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2022 correct waren en dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 mei 2024, 22/2006 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 8 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIAuitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft op deze nadere stukken gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 augustus 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oosterhuis-Putter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bedrijfsmakelaar voor gemiddeld 16,31 uur per week. Op 11 juni 2019 heeft hij zich ziekgemeld met vermoeidheidsklachten. Appellant heeft medische klachten in verband met een autismespectrumstoornis (ASS), ADHD en slaapapneu. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft appellant gezien op een spreekuur en vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 oktober 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant passende functies geselecteerd, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 5,51%. Bij besluit van 22 november 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 8 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 30 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op een hoorzitting en heeft aanleiding gezien de FML aan te passen. Hij heeft een verdergaande urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week en aanvullende beperkingen voor het werken in een stoffige of rokerige omgeving en voor graspollen en huisstofmijt aangenomen, en een nieuwe FML opgesteld op 19 september 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens enkele functies laten vallen wegens ongeschiktheid, enkele nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd op 22,67%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende inzichtelijk hebben gemotiveerd hoe zij tot de vastgestelde beperkingen en de urenbeperking zijn gekomen. Uit het dagverhaal van appellant blijkt dat hij één tot twee uur per dag rust, waarmee rekening is gehouden bij de urenbeperking. Ook is appellant psychisch onderzocht, waaruit niet naar voren is gekomen dat sprake is van een gebrek aan energie of een verstorende vermoeidheid. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.
2.1.
Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies afdoende zijn gemotiveerd. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 september 2022 is voldoende gemotiveerd waarom de functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld, overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichting is begrijpelijk en voldoende duidelijk onderbouwd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn medische beperkingen. De urenbeperking is volgens appellant onvoldoende. In dit verband heeft appellant gewezen op een door hem opgestelde activiteitenlijst en een eindrapportage van een werkfittraject. Uit deze stukken volgt dat hij vanwege zijn energetische klachten niet in staat is te werken. Daarnaast heeft appellant een expertiserapport van verzekeringsarts drs. D. van Arkel van 17 april 2024, een aanvullend rapport met medische bijlagen van 24 juli 2025 en een aanvullend rapport van 15 augustus 2025 ingebracht. Van Arkel heeft zich in grote lijnen kunnen verenigen met de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 19 september 2022, maar meent dat de duurbelastbaarheid in arbeid is overschat, omdat appellant volgens hem op energetische gronden slechts belastbaar is voor het verrichten van arbeid voor maximaal twee uur per dag en tien uur per week. Van Arkel heeft in dit verband benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de combinatie van aandoeningen van appellant en de invloed hiervan op de duurbelastbaarheid. Ter zitting heeft appellant de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op de rapporten van verzekeringsarts Van Arkel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere rapporten van 17 juni 2025 en 1 augustus 2025 ingebracht.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat sprake is van verdergaande beperkingen dan in de FML van 19 september 2022 zijn opgenomen, slaagt niet.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant alle beschikbare medische informatie kenbaar en inzichtelijk meegewogen. In het rapport en de FML van 19 september 2022 heeft de verzekeringsarts verdergaande beperkingen aangenomen en zijn conclusies op logische en navolgbare wijze gemotiveerd. De urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bijgesteld van zes uur per dag en dertig uur per week naar vier uur per dag en twintig uur per week. Bij de primaire beoordeling in oktober 2021 was namelijk niet kenbaar rekening gehouden met het feit dat appellant ten tijde van de ingangsdatum van de WIA-uitkering, te weten 8 juni 2021, nog niet was geopereerd in verband met de slaapapneu, waardoor het energieniveau op de datum in geding lager was dan op het moment van de beoordeling door de primaire verzekeringsarts. De neusoperatie heeft namelijk pas na juni 2021 plaatsgevonden.
5.4.
De Raad volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in de rapporten van 17 juni 2025 en 1 augustus 2025, dat de rapporten van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Van Arkel geen aanleiding vormen de beperkingen van appellant op de datum in geding te wijzigen. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat het aannemen van een zeer forse urenbeperking, zoals Van Arkel heeft voorgesteld, gelet op de betrekkelijk geringe ernst van de te objectiveren problematiek niet goed navolgbaar is en bovendien niet nader medisch onderbouwd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat, ook voorafgaande aan de medische ingreep in 2021, slechts sprake was van een milde slaapapneu. Dit volgt uit een brieven van de KNO-arts van 27 december 2022 en de longarts van 27 januari 2020. Zowel de ernst van de slaapapneu als de door de specialisten beschreven klachten geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding voor een urenbeperking van twee uur per dag en tien uur per week.
5.4.2.
Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat de door Van Arkel gestelde diagnose van Chronisch Vermoeidheidssyndroom niet uit de medische stukken blijkt. Van Arkel heeft gesteld dat de vermoeidheidsklachten van appellant eigenschappen vertoont van postinspanningsmalaise (PEM), maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de medische stukken niet van klachten van PEM rond de datum in geding. De brief van een internist-oncoloog uit 2019, waaruit blijkt dat destijds sprake was van mogelijke postvirale vermoeidheidsklachten, is daartoe onvoldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn dat bij appellant op de datum in geding sprake was van PEM-klachten, passend bij postvirale ziektebeelden.
5.4.3.
Het standpunt van Van Arkel dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met de combinatie van beperkingen van appellant, blijkt evenmin uit de stukken. Uit de rapporten van 17 oktober 2021 en 19 september 2022 van de verzekeringsartsen van het Uwv volgt uitdrukkelijk dat de gevolgen van de combinatie van aandoeningen zijn meegenomen voor het vaststellen van de belastbaarheid van appellant, waarbij ook aandacht is voor de gevolgen van de ASS op de energiehuishouding. De bevindingen van Van Arkel zijn niet wezenlijk anders dan al bekend en waargenomen bij de onderzoeken zoals vermeld in de rapportages van de verzekeringsartsen.
5.4.4.
Uit het rapport van Van Arkel blijkt verder ook niet of en in hoeverre hij bij het vaststellen van de urenbeperking rekening heeft gehouden met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde overige beperkingen.
5.4.5.
De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat Van Arkel niet voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd en medisch onderbouwd waar de door hem gestelde urenbeperking van twee uur per dag en tien uur per week op is gebaseerd, kan dan ook worden gevolgd.
5.5.
Ook de andere door appellant ingebrachte stukken, zoals het rapport van Werkfit en de door appellant opgestelde activiteitenlijst, geven geen aanleiding tot een andere conclusie, nu deze stukken niet voldoende medisch onderbouwd zijn.
5.6.
Op basis van bovenstaande ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de FML van 19 september 2022. Omdat twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt, bestaat er geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht
.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.

(getekend) M.E. Fortuin

(getekend) S.P.A. Elzer