ECLI:NL:CRVB:2025:1496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich ziekmeldde met psychische klachten, betwist de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zittingen is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.A.C. Cools, en het Uwv werd vertegenwoordigd door V.A.R. Kali en later door mr. J.W. van Schaik. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering. De medische beoordeling door het Uwv is door de Raad onderschreven, waarbij is gekeken naar de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch gezien geschikt zijn. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand.