ECLI:NL:CRVB:2025:1496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
24/2684 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich ziekmeldde met psychische klachten, betwist de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zittingen is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.A.C. Cools, en het Uwv werd vertegenwoordigd door V.A.R. Kali en later door mr. J.W. van Schaik. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de criteria voor een WIA-uitkering. De medische beoordeling door het Uwv is door de Raad onderschreven, waarbij is gekeken naar de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch gezien geschikt zijn. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2024, 23/10977 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 24 augustus 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cools. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nader overleg te voeren met zijn advocaat.
De Raad heeft de zaak behandeld op een nadere zitting van 27 augustus 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cools. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker boomkwekerij voor 38 uur per week. Op 26 augustus 2020 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 april 2023 geweigerd appellant met ingang van 24 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 23 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen in de FML meerdere beperkingen hebben aangenomen bij specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant aangevoerd dat ook beperkingen aangenomen moeten worden op de onderdelen aandacht en concentratie. Appellant heeft dit standpunt in beroep niet (nader) onderbouwd en uit de in het dossier aanwezige medische stukken blijkt niet van beperkingen op deze onderdelen. De rechtbank heeft de enkele stelling van appellant dat sprake is van deze beperkingen onvoldoende geacht, mede omdat de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts L.P.M. Smalbraak zich kan vinden in de vastgestelde beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Ook heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn oordeel dat geen indicatie bestaat voor een urenbeperking indien bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de beperkingen van appellant. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de door appellant overgelegde stukken niet blijkt van een medische noodzaak voor extra herstelperiodes. Ook verzekeringsarts Smalbraak heeft niet onderbouwd waarom appellant slechts maximaal 20 uur per week kan werken. Het Uwv heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden vastgesteld dat er geen medische reden is voor een urenbeperking als rekening wordt gehouden met de beperkingen van appellant. De beroepsgronden van appellant hebben de rechtbank ook geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Het standpunt van appellant dat hij op basis van zijn belastbaarheid en beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat de FML onvoldoende recht doet aan zijn medische, maar vooral aan zijn psychische klachten. Uit de psychologische onderzoeken volgt dat in de rubrieken I en II van de FML op de beoordelingspunten aandacht, concentratie en geheugen zwaardere beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Ook is appellant beperkt op inzicht in functioneren, zelfstandige en doelmatige taakuitvoering en handelingstempo. Dit volgt ook uit het gegeven dat appellant huishoudelijke hulp vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ontvangt, omdat hij taken niet kan oppakken en afmaken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een ondersteuningsplan overgelegd. Appellant kan daarnaast niet omgaan met emoties van zichzelf en anderen en met conflicten. Het Expertise Instituut heeft verder expliciet overwogen dat een urenbeperking van 30 of mogelijk 20 uur per week geïndiceerd is. Appellant heeft aangevoerd dat uit de door hem overgelegde salarisstroken volgt dat hij een volledige werkweek niet kon volhouden. Hij heeft zich vaak ziek moeten melden. Hij heeft verder aangevoerd dat, uitgaande van de door hem genoemde beperkingen, de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 oktober 2023 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 5 maart 2023 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
5.3.
Appellant heeft in hoger beroep loonstroken, een verslag van het verloop van zijn ziekte en het eerder door hem in de beroepsfase overgelegde ondersteuningsplan, ingediend. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar de door hem in bezwaar, beroep en hoger beroep overgelegde stukken heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Appellant heeft aangevoerd dat hij ook beperkt is als gevolg van het niet kunnen concentreren, het niet kunnen vasthouden van de aandacht en dat hij problemen ervaart met herinneren. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv verwezen naar de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Daaruit volgt dat over het algemeen een afwijking in het vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren alleen voorkomt bij mensen met een ernstige stoornis. Als voorbeelden worden patiënten met een manische episode, een psychose, een ernstige depressie, of met ernstige schade in de hersenen, aangeboren of verworven, genoemd. Vuistregel is volgens de Basisinformatie CBBS dat als de klant tijdens het gesprek adequaat begrijpt en reageert, het niet aannemelijk is dat de klant een stoornis heeft in het vasthouden van de aandacht als bedoeld in dit beoordelingspunt. Bij het beoordelingspunt herinneren in het dagelijks functioneren moet volgens de Basisinformatie CBBS, naast dat sprake moet zijn van een ernstige stoornis zoals een uitgebreide neurocognitieve stoornis (dementie), M. Wernicke-Korsakow of met ernstige schade in de hersenen, aangeboren of verworven, ook de continuïteit van het handelen gevaar lopen. Er is geen sprake van een ernstige stoornis en de verzekeringsarts heeft tijdens het spreekuur ten aanzien van aandacht, concentratie en geheugen geen stoornissen waargenomen. Uit de gedingstukken noch het arbeidsverleden van appellant blijkt dat ten aanzien van deze aspecten sprake is van verdergaande beperkingen. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en aan de in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen beperkingen. Daar wordt aan toegevoegd dat de verzekeringsarts op grond van het advies van GZ-psycholoog P. Lenders in de FML heeft opgenomen dat appellant is aangewezen op een gebruikelijke geheugensteun.
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 oktober 2023 ook overtuigend gemotiveerd dat indien de werkzaamheden in verre mate vrij zijn van tijdsdruk, eenvoudig routinematig zijn en weinig sociale eisen aan appellant stellen, een voltijdse belastbaarheid voor appellant mogelijk is en dat niet aannemelijk is dat deze schadelijk is. Anders dan appellant heeft betoogd kan uit de overgelegde salarisstroken niet de conclusie volgen dat fulltime werk niet haalbaar is voor appellant, nu vast is komen te staan dat de arbeid die appellant heeft verricht niet passend was voor appellant. Dat in de ‘kansenanalyse bezwaar WIA’ van verzekeringsarts Smalbraak staat dat in het kader van duurzame hervatting/inzetbaarheid een urenbeperking van 30 of mogelijk 20 uur per week geïndiceerd is, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft verzekeringsarts Smalbraak deze stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarentegen in zijn rapport van 6 oktober 2023 navolgbaar gemotiveerd waarom deze urenbeperking niet geïndiceerd is.
5.5.
Dat aan appellant een indicatie op grond van de Wmo is toegekend maakt niet dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn nu de Wmo een ander toetsingskader betreft dan de Wet WIA.
5.6.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
5.7.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

De griffier is verhinderd te ondertekenen.