ECLI:NL:CRVB:2025:1503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
23/6 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-vervolguitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellante, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% heeft vastgesteld per 12 november 2020. Appellante, die zich ziekmeldde met psychische en lichamelijke klachten, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Raad heeft de zaak behandeld via videobellen en deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de FML van 19 januari 2022 voldoende rekening hield met de objectieve beperkingen van appellante op de datum in geding. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen, en zij krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 november 2022, 22/1199 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 12 november 2020 heeft vastgesteld op 35 tot 45%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak via videobellen behandeld op een zitting van 30 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.
Het onderzoek is heropend na de zitting en de Raad heeft verzekeringsarts R. Ouwens als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 31 januari 2025 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijzen op het rapport gegeven. De deskundige heeft op 28 april 2025 een nader rapport uitgebracht.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 17 september 2025. Appellante is, vergezeld door haar echtgenoot [naam echtgenoot] , verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerker voor 33,81 uur per week. Op 15 november 2018 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 januari 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 44,64%. Het Uwv heeft bij besluit van 20 januari 2022 aan appellante met ingang van 12 november 2020 een WGAvervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De mate van arbeidsongeschiktheid is na een nieuwe functieselectie in bezwaar nader vastgesteld op 43,8%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling moet gaan om medisch te objectiveren beperkingen. De rechtbank heeft de rapporten van de (verzekerings-)artsen van het Uwv overtuigend geacht en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan hun conclusies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 13 juni 2022 overtuigend gemotiveerd waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante juist is. De urenbeperking komt voldoende tegemoet aan de energetische en preventieve gronden. Ook komt de urenbeperking voldoende tegemoet aan de beschikbaarheid van appellante. De rechtbank is niet gebleken dat in het rapport van 6 augustus 2020 van de medisch adviseur van Achmea staat dat een verregaande urenbeperking noodzakelijk is. Uitgaande van de FML van 19 januari 2022 heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 juni 2022 en de bijlage overtuigend toegelicht waarom deze functies passend zijn voor appellante. De gemachtigde van het Uwv heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat bij de functie productiemedewerker industrie geen sprake is van bezwaarlijke geluidsbelasting. Uit de functiebeschrijving blijkt dat er slechts sprake is van (zoemend) machinegeluid op de achtergrond van minder dan 80dB.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen vanwege haar prikkelgevoeligheid. Verder had er vanuit energetisch en preventief oogpunt, maar ook vanwege haar beschikbaarheid, een verdergaande urenbeperking moeten worden opgenomen. Volgens appellante zijn de geselecteerde functies gelet op haar beperkingen niet passend. De werkzaamheden in de functies van productiemedewerker industrie (SBCcode 111180) en assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBCcode 267041) vinden plaats in een productiehal met een groot aantal collega's, terwijl appellante is aangewezen op werkzaamheden zonder al te veel prikkels en stresserende omstandigheden. Bovendien is in die functies volgens appellante geen sprake van een afgebakende deeltaak, zoals wordt geadviseerd in het advies van de medisch adviseur van Achmea van 6 augustus 2020. In hoger beroep heeft appellante een verzekeringskundig rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur D. van Arkel van 20 juni 2023 ingediend. Daarin is gesteld dat appellante op 12 november 2020 meer beperkt was dan het Uwv aanneemt. Met name de urenbeperking schiet tekort. Verder was appellante destijds vergeetachtig (door concentratieproblemen), was ze overgevoelig voor prikkels, kon ze absoluut niet tegen conflicten (ook niet telefonisch of schriftelijk) en was er sprake van verhoogd persoonlijk risico. Van Arkel heeft aanvullend beperkingen genoemd voor herinneren, inzicht in het dagelijks functioneren, zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren, werk zonder afleiding door anderen, werk zonder verhoogd persoonlijk risico, emotionele problemen van anderen hanteren, werken in de avond en een urenbeperking van 2 uur per dag, 10 uur per week.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 43,80% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies.
5.2.
Gelet op de uiteenlopende visies ten aanzien van de voor appellante geldende beperkingen, heeft de Raad aanleiding gezien om verzekeringsarts Ouwens als deskundige te benoemen. In zijn rapport van 31 januari 2025 heeft de deskundige vastgesteld dat als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in de gezondheidstoestand van appellante op 12 november 2020 zijn genoemd angststoornis en PTSS en dat sprake was van een pijnsyndroom na ongeval met whiplash mechanisme. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat er op 12 november 2020 niet meer beperkingen gelden voor appellante dan zijn vastgesteld in de FML van 19 januari 2022, daaronder begrepen de aangenomen beperking in de duurbelastbaarheid van vier uur per dag/20 uur per week. De deskundige heeft overwogen dat op pragmatische gronden een aanvullende beperking aangenomen zou kunnen worden voor werkzaamheden zonder al te veel prikkels (geluid, veel mensen). De deskundige heeft geen aanleiding gezien voor een verdergaande urenbeperking, naast de reeds in de FML opgenomen werktijdbeperkingen.
5.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het rapport van de deskundige. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 26 februari 2025 betwist de conclusie van de deskundige dat vanuit pragmatisch oogpunt beperkingen aan de FML moeten worden toegevoegd voor prikkels en geluid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanpassing van de FML daarbij geen gevolgen voor de geselecteerde functies. Deze functies beperken al in grote mate sociale interacties met mensen, de werkzaamheden worden niet met veel mensen uitgevoerd en er zijn geen geluiden die de normgrens overschrijden.
5.4.
Appellante heeft te kennen gegeven zich niet in de conclusies van de deskundige te kunnen vinden. Zij heeft het gesprek met de deskundige niet als prettig ervaren. De deskundige heeft aan het begin van het gesprek al aangegeven dat hij niet wist of hij de door appellante ervaren beperkingen verzekeringsgeneeskundig kan onderbouwen in die mate waarin zij ze ervaart. Volgens appellante heeft de deskundige ook meer vragen gesteld over hoe het nu met haar gaat, dan hoe het ging rond de datum in geding. In die tijd diende appellante veel therapieën te ondergaan, hetgeen zeer belastend voor haar was. Naast het volgen van de therapieën kwam appellante tot nagenoeg niets en moest zij veel aan haar echtgenoot overlaten.
5.5.
De deskundige heeft in reactie op wat appellante heeft aangevoerd, gesteld dat uit het rapport blijkt dat er tijdens zijn onderzoek ruime aandacht is geweest voor de klachten, onderzoeken en behandelingen van appellante rond datum in geding. Daarbij is ook de (samenvatting van de) dossierstudie met appellante en haar echtgenoot besproken waarbij zij hun toelichting konden geven en hebben gegeven. In het gesprek met appellante is besproken dat ervaren klachten en beperkingen alléén onvoldoende onderbouwing zijn om beperkingen aan te nemen. Ook als een behandelaar of verzekeringsarts beschrijft dat een betrokkene deze klachten en beperkingen ervaart.
5.6.
De deskundige is eveneens ingegaan op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 26 februari 2025 gestelde vragen en overwegingen met betrekking tot de door hem op pragmatische gronden voorgestelde beperking voor werkzaamheden zonder al te veel prikkels (geluid, veel mensen). Volgens de deskundige ligt het uit de context van zijn rapportage voor de hand dat enerzijds appellante niet is aangewezen op een muisstille werkplek in de kelder van een bibliotheek maar een grote kantoortuin met veel bellende collega’s en luide muziek anderzijds minder gewenst is. Een fabriekshal met luidruchtige machines en collega’s met daarbij voertuigen die voorbijkomen zullen volgens de deskundige te veel prikkels geven maar een kamer met bijvoorbeeld drie collega’s op een kantoor moet doenlijk zijn.
5.7.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door Raad ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Ouwens van 31 januari 2025 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft op 16 oktober 2024 met appellante en haar echtgenoot gesproken. Hij heeft de medische gegevens van de behandelaars van appellante bij zijn beoordeling betrokken. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad, hoe invoelbaar ook, onvoldoende aanleiding om de door hem ingeschakelde deskundige niet te volgen. Dat het rapport van de deskundige afwijkt van de opvatting van een andere, door de partijen geraadpleegde, deskundige is op zich niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. De deskundige, die nu juist is ingeschakeld wegens de tegenstrijdige inzichten van eerdere experts, heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de opvatting van verzekeringsarts-medisch adviseur Van Arkel, in zijn beoordeling betrokken.
5.8.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de FML van 19 januari 2022 in voldoende mate rekening is gehouden met de medische situatie van appellante op 12 november 2020. De deskundige heeft in zijn rapport van 31 januari 2025 geconcludeerd dat in de FML van 19 januari 2022 in voldoende mate rekening is gehouden met de objectieve beperkingen van appellante op de datum in geding. De Raad is van oordeel dat in het midden kan blijven of daarbij nog de aanvullende beperking ‘werkzaamheden zonder al te veel prikkels, veel mensen’ voor appellante zou moeten gelden. Gelet op de nadere toelichting van de deskundige in zijn rapport van 28 april 2025 over deze op pragmatische gronden door hem voorgestelde aanvullende beperking, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd in zijn standpunt dat de geselecteerde functies daaraan in voldoende mate tegemoetkomen en deze functies ook in dat geval voor appellante geschikt zijn te achten.

Conclusie en gevolgen

5.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43,8% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) S.P.A. Elzer