ECLI:NL:CRVB:2025:1511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/3080 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na beëindiging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die eerder een WIA-uitkering ontving, had zich op 2 juli 2021 opnieuw gemeld bij het Uwv met toegenomen gezondheidsklachten. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na beëindiging van de eerdere WIA-uitkering. De rechtbank had het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, maar de appellant was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv voldoende waren onderbouwd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de toegenomen beperkingen zou onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. De kosten voor de procesvoering werden niet vergoed, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 september 2023, 22/1579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellant met ingang van 2 juli 2021 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na beëindiging van de WIAuitkering van appellant in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als operator voor gemiddeld 33,86 uur per week. Op 22 november 2014 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Er was tevens sprake van verslavingsproblemen. Later zijn daar klachten aan de rechterhand en rechterarm bijgekomen. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na een herbeoordeling is de WIA-uitkering van appellant per 1 augustus 2018 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar tegen het betreffende besluit is ongegrond verklaard. In beroep en hoger beroep is het besluit tot beëindiging van de WIA-uitkering in stand gebleven.
1.2.
Appellant heeft zich op 2 juli 2021 bij het Uwv gemeld met toegenomen gezondheidsklachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 29 oktober 2021 geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de toegenomen beperkingen van appellant (uit dezelfde oorzaak) nog steeds leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
1.3.
Bij besluit van 29 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in afwijking van de primaire beoordeling geconcludeerd dat de toegenomen beperkingen per datum in geding niet het gevolg zijn van dezelfde oorzaak als waarvoor appellant de einde wachttijd voor de WIA heeft bereikt en heeft geen aanleiding gezien andere of verdergaande beperkingen aan te nemen dan de primaire verzekeringsarts.
Uitspraak van de rechtbank
2. Met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend zijn gemotiveerd en dat de door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de conclusies. Met de klachten van appellant is voldoende rekening gehouden. Appellant heeft verder niet met medische informatie onderbouwd dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en uit het rapport van 26 oktober 2021 blijkt dat de verzekeringsarts tijdens het spreekuur geen aanwijzingen had voor psychopathologie. Ook de beroepsgrond dat bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling in 2015 en bij de einde wachttijdbeoordeling in 2016 in deze rubrieken wel veel verdergaande beperkingen zijn aangenomen, slaagt niet. Anders dan per datum in geding zijn die beperkingen in 2016 (onder meer) aangenomen vanwege de diagnose psychische stoornis door opioïden en vanwege de persoonlijke situatie van appellant op dat moment. Omdat de rechtbank geen twijfel heeft over de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen. Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 februari 2023 inzichtelijk heeft toegelicht waarom de functies voor appellant passend zijn. De signaleringen zijn navolgbaar gemotiveerd. De door appellant aangevoerde bezwaar- en beroepsgronden slagen daarom niet.
2.1.
Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft het Uwv alsnog het standpunt verlaten dat geen sprake is van verdergaande beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. In zoverre kent het bestreden besluit volgens de rechtbank een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft wegens strijd van het bestreden besluit met artikel 7:12 van de Awb, het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd met instandhouding van de rechtsgevolgen en het Uwv veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten van appellant en het door appellant betaalde griffierecht.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Volgens appellant is sprake van meer dan wel verdergaande beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen op zowel lichamelijk als psychisch vlak. Verder is volgens appellant in bezwaar ten onrechte niet ingegaan op zijn arbeidskundige gronden, bij welke gronden hij persisteert.
3.1.
Ter zitting heeft gemachtigde van appellant verzocht om benoeming van een deskundige.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
5.2.
De vraag of sprake is van toegenomen beperkingen gaat vooraf aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. De vraag of de beperkingen van appellant op 2 juli 2021 zijn toegenomen moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de beperkingen, zoals die zijn neergelegd in de FML van 1 augustus 2018, en de beperkingen die zijn vastgelegd naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 2 juli 2021. [1]
5.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep getrokken conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.4.
De verzekeringsartsen van het Uwv hebben in de FML van 25 oktober 2021 toegenomen beperkingen aangenomen in verband met de medische klachten van appellant. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben de door appellant ingebrachte medische informatie in de rapporten van 26 oktober 2021, 28 juli 2022 en 22 februari 2022 meegewogen bij de medische beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep nog aanvullende stukken overgelegd, waaronder informatie van plastisch chirurg Van Kooten van 11 september 2024. Uit de informatie van de plastisch chirurg volgt onder andere dat sprake is van een mogelijk oude fractuur en ruptuur in de rechterhand en artrose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 juli 2025 voldoende gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding geeft voor verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de FML van 25 oktober 2021 al rekening is gehouden met de beperkingen aan de rechterhand en pols door beperkingen aan te nemen ter voorkoming van een overmatige belasting van de rechterhand. Wat betreft de datum in geding zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen ernstige bewegingsbeperkingen of ernstige functionele beperkingen vastgesteld. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de informatie van de plastisch chirurg dateert van ruim na de datum in geding en daarom de bevindingen van slijtage niet zonder meer zijn terug te leggen naar de datum in geding nu slijtage toeneemt in de loop der jaren. Met betrekking tot de geclaimde toegenomen psychische klachten en beperkingen heeft appellant geen enkele medische onderbouwing gegeven.
5.5.
Op basis van bovenstaande ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de FML van 25 oktober 2021. Omdat twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep ontbreekt, bestaat geen aanleiding over te gaan tot het benoemen van een deskundige.
5.6.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft verder geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies met het rapport van 27 februari 2023 voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

5.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.

(getekend) S. Wijna

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.