Uitspraak
16 april 2025, 24/3987
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 16 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/3987. Appellant werd in een brief van 16 juni 2025 geïnformeerd dat er een griffierecht van € 143,- verschuldigd was, dat uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Ondanks deze waarschuwing heeft appellant het griffierecht niet tijdig betaald. Op 17 juli 2025 ontving appellant opnieuw een aangetekende brief waarin hij werd herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht en de noodzaak om dit binnen vier weken te betalen. Deze brief werd echter op 18 augustus 2025 retour ontvangen omdat deze niet was afgehaald. De termijn voor betaling was inmiddels verstreken en het griffierecht was nog steeds niet voldaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest. Hierdoor werd het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en vond plaats op 14 oktober 2025. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen.