ECLI:NL:CRVB:2025:1530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die per 16 februari 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is vastgesteld op 37,24%. Appellant, die zich ziekmeldde op 29 augustus 2017, betwistte deze vaststelling en stelde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 september 2025, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.C.D. Klaassen, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs.
De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 maart 2023. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van het Uwv zouden kunnen weerleggen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Hierdoor blijft het bestreden besluit van het Uwv in stand, en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.