ECLI:NL:CRVB:2025:1589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
24/2015 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ANW-nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot in 2022. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde deze aanvraag omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt was, zoals vastgesteld door een medisch onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellante correct zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordeling zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft geweigerd om de nabestaandenuitkering toe te kennen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de ANW. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2024, 23/5244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 oktober 2025

SAMENVATTING

In deze uitspraak staat de vraag centraal of de Svb terecht heeft geweigerd om aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen op de grond dat zij ten tijde van belang niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het medisch onderzoek naar de belastbaarheid van appellante op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat toereikend is onderbouwd waarom niet meer beperkingen zijn aangenomen.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door M.D. Verzijlbergh-Vorstenbos.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De echtgenoot van appellante is op [datum] 2022 overleden. Met het formulier van 11 augustus 2022 heeft appellante een nabestaandenuitkering op grond van de ANW [1] bij de Svb aangevraagd. Daarbij heeft appellante te kennen gegeven dat zij arbeidsongeschikt is en geen kinderen heeft die jonger zijn dan achttien jaar.
1.2.
In vervolg op de in 1.1 genoemde aanvraag heeft de Svb het Uwv [2] verzocht om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Bij het medisch onderzoek dat hierop is verricht zijn de beperkingen van appellante weergegeven in een FML. [3] De arbeidsdeskundige heeft appellante, rekening houdende met die FML, niet meer dan 45% arbeidsongeschikt geacht. Op basis hiervan heeft de Svb bij besluit van 23 november 2022 geweigerd om appellante een ANW-nabestaandenuitkering toe te kennen.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.2 genoemde weigering om haar een ANW-nabestaandenuitkering toe te kennen. Met een besluit van 21 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de Svb dit bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar onderzoek dat op verzoek van de Svb is verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
1.4
Tegen het bestreden besluit heeft appellante beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank allereerst overwogen dat de beroepsgrond dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig was niet slaagt. In dat kader is in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts – voordat een FML werd opgesteld – het dossier en een door appellante ingevulde vragenlijst heeft bestudeerd, appellante op het spreekuur heeft gezien en haar zowel psychisch als lichamelijk heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het bezwaarschrift, het dossier en de door haar opgevraagde en verkregen informatie van de reumatoloog en huisarts van appellante bestudeerd en heeft appellante na de hoorzitting aanvullend medisch onderzocht. Daarmee beschikten de verzekeringsartsen van het Uwv over genoeg informatie voor een weloverwogen beoordeling. Verder heeft de rechtbank overwogen dat door de verzekeringsartsen van het Uwv navolgbaar is gemotiveerd waarom er ten tijde van belang geen sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ en hoe de FML tot stand is gekomen. In een aanvullende rapportage heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat voor het opnemen van beperkingen in een FML niet subjectieve klachten of ervaren belemmeringen doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen medisch objectief kunnen worden onderbouwd, met inachtneming van de invulinstructies van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend toegelicht hoe de door de huisarts van appellante gestelde diagnose chronische moeheid en gewrichtsklachten bij fibromyalgie – door de reumatoloog van appellante benoemd als chronisch pijnsyndroom – bij de heroverweging is betrokken. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat eraan moet worden getwijfeld dat de in aanmerking te nemen beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld. Tot slot heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen grond gevonden voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante ondanks haar medische beperkingen in staat moet worden geacht om de geduide functies te vervullen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartoe heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geding is of appellante op en vanaf [datum] 2022 voldeed aan de voorwaarden van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te komen. Ingevolge artikel 11 van de ANW gaat het daarbij om de vraag of appellante ten tijde van belang al dan niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het voor de hand om bij de toepassing van artikel 11 van de ANW waar mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. [4]
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in wezen een herhaling van wat zij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden beoordeeld en het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. Gelet op de stukken die voorhanden zijn, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. Aan de uitspraak van de rechtbank voegt de Raad nog het volgende toe.
4.3.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij de geduide functies niet of niet duurzaam kan vervullen. Dit standpunt heeft appellante ook in hoger beroep niet onderbouwd met nadere medische stukken die een nieuw licht werpen op de beperkingen die appellante ten tijde van belang had en die zoveel twijfel oproepen over de juistheid van de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, dat het aangewezen zou kunnen zijn om, zoals appellante heeft verzocht, extra informatie op te vragen bij de artsen die appellante hebben behandeld, of om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. De Raad ziet in dat het voor appellante erg moeilijk is om betaald werk te vinden en behouden. Daarmee mag echter in het kader van de beoordeling van een theoretische schatting van arbeidsmogelijkheden, zoals die in dit geding voor ligt, geen rekening worden gehouden.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit van 21 juni 2023 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.

(getekend) H. Lagas

(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene nabestaandenwet
Artikel 14
1. Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
b. arbeidsongeschikt is
1°. op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of
2°. op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
(…)
Artikel 11
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Algemene Nabestaandenwet.
2.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.Functionele Mogelijkhedenlijst.
4.Vergelijk de uitspraak van 20 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2260, onder 4.1.1.