ECLI:NL:CRVB:2025:1593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
23/906 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor smartphone en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een smartphone. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan. Appellant ontving sinds mei 2017 bijstand op grond van de Participatiewet en heeft op 20 mei 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een smartphone van ongeveer € 400,-, omdat zijn oude telefoon stuk was gegaan. Het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Raad is bevestigd. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de kosten van de smartphone rechtvaardigen. Ook het beroep op betalingsonmacht voor het griffierecht is afgewezen, omdat appellant zelf zijn aflossing had verhoogd tot boven de 5% van de voor hem toepasselijke norm. Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar ook dit verzoek is afgewezen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand en het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

23/906 PW
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2023, 21/3517 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat om een afgewezen aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een smartphone. Met het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat die kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Verder wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het beroep op betalingsonmacht voor betaling van het griffierecht in beroep niet slaagt. Appellant krijgt dus geen gelijk. Appellant krijgt ook geen schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juni 2025. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Djordjevic.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds mei 2017 in de gemeente Heerenveen bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellant heeft op 20 mei 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een smartphone van ongeveer € 400,-, omdat zijn oude telefoon stuk is gegaan.
1.3.
Met een besluit van 7 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 5 november 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat de kosten van een smartphone niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De gestelde omstandigheid dat appellant zonder smartphone niet kan solliciteren, betekent nog niet dat de kosten vergoed zouden moeten worden. Er zijn immers meer manieren om te communiceren. Ook vindt het college dat appellant voor de kosten van een smartphone had kunnen reserveren
.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De (wettelijke) regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Afwijzing bijzondere bijstand voor smartphone
4.1.
Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat het college voor de kosten van een smartphone ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In deze zaak is tussen partijen alleen in geschil of de kosten van een smartphone voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.1.2.
Uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Dit zijn de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot een algemeen gangbaar bestedingspatroon op minimumniveau. Alleen in (individuele) bijzondere omstandigheden is dan aanvullend bijzondere bijstand nodig. Om die reden kan alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten, is een aspect dat in laatst genoemd kader moet worden beoordeeld.
4.1.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de kosten voor een smartphone tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten behoren die in beginsel uit de bijstand dienen te worden betaald. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij een smartphone nodig heeft om te solliciteren, maar daarvoor zijn ook andere mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld het gebruik maken van een computer in een bibliotheek. En ook het enkele gegeven dat zijn eigen telefoon stuk is gegaan, maakt de kosten niet bijzonder. Alleen al om voorgaande redenen kan niet worden geoordeeld dat de kosten van een smartphone voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zodat de stelling van appellant dat hij niet heeft kunnen reserveren in het hier voorliggende geval geen bespreking behoeft.
Afwijzing verzoek om vrijstelling van betaling griffierecht
4.2.
Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de rechtbank zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht ten onrechte heeft afgewezen. Appellant betaalt namelijk € 55,- per maand aan het college in verband met de aflossing van zijn saneringskrediet. Hiermee voldoet appellant aan de voorwaarden voor de vrijstelling, aangezien hij daarmee onder 95% van de norm voor een alleenstaande zit. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.2.1.
De Raad heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht het heffen van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. [2] In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft voor die gevallen criteria geformuleerd die worden gehanteerd in bestuursrechtelijke zaken bij een beroep op betalingsonmacht. Om voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen moet een rechtzoekende aannemelijk maken dat het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90% (per 1 januari 2021: 95%) van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat hij ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald. De periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen wordt beoordeeld, loopt vanaf het moment dat de griffier de indiener van het (hoger) beroepschrift er voor de eerste maal op heeft gewezen dat hij griffierecht moet betalen en eindigt op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort.
4.2.2.
Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht wordt geen rekening gehouden met uitgaven, betalingsachterstanden of schulden. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [3]
4.2.3.
Nog daargelaten of, gelet op 4.2.2, bij de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht rekening moet worden gehouden met een aflossing zoals in deze zaak aan de orde is, heeft appellant in dit geval op eigen verzoek de maandelijkse aflossing verhoogd tot een bedrag van boven de 5% van de voor hem toepasselijke norm. Onder die omstandigheid kan niet met succes een beroep worden gedaan op betalingsonmacht, zodat de rechtbank dat beroep terecht heeft afgewezen.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.1.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
5.2.
Voor de wijze van beoordeling van een verzoek als dat van appellant wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009 en het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016
. [4]
5.3.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
5.4.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 14 juli 2021. Gelet op de datum van deze uitspraak betekent dit dat meer dan vier jaar is verstreken voordat uitspraak is gedaan. Noch de zaak zelf, noch de opstelling van appellant geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar mag bedragen. Dit betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
5.5.
In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De Raad ziet in het onderhavige geval aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. [5] Appellant beoogt met zijn hoger beroep bijzondere bijstand te krijgen voor de kosten van een smartphone tot een bedrag van € 400,-. Dit bedrag is dus zijn financiële belang bij de procedure en is minder dan € 1.000,-. De Raad is van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een smartphone in stand blijft. Daarnaast wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
de griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke (wettelijke) regels

Participatiewet
Artikel 35. Individuele en categoriale bijzondere bijstand
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2911.
5.Zie in dit verband de uitspraak van 28 oktober 2025, 22/3176, 22/3179 (vanaf 6.1).