ECLI:NL:CRVB:2025:1605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
24/2288 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat appellant over arbeidsvermogen beschikte. De appellant, geboren in 1998, stelde dat hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege een ernstige zichtbeperking (Leber’s Hereditary Optic Neuropathy). De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt dat appellant in staat was om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Tijdens de zitting op 21 mei 2025 is de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. Uzumcu, en het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. Geldof. De Raad heeft de argumenten van de appellant en het Uwv zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks zijn visuele beperkingen, in staat was om de taak 'invoeren van gegevens' uit te voeren met behulp van hulpmiddelen. De Raad bevestigde dat de appellant op de datum van zijn aanvraag over arbeidsvermogen beschikte en daarom niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2024, 23/4996 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Uzumcu, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Uzumcu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de in hoger beroep overgelegde medische informatie van appellant. Het Uwv heeft daarop gereageerd. Appellant heeft vervolgens nog een reactie ingezonden.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 15 september 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een ernstige zichtbeperking van 90% heeft (Leber’s Hereditary Optic Neuropathy (LHON)). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 17 december 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 6 mei 2022 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
De rechtbank heeft op 2 februari 2023 uitspraak gedaan, waarbij de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 mei 2022 gegrond heeft verklaard en dit besluit heeft vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv daarnaast opgedragen om een nieuw beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij is appellant een proceskostenvergoeding en een vergoeding van het betaalde griffierecht toegekend. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 6 mei 2022 leidt aan een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek, omdat onvoldoende informatie beschikbaar was voor een duidelijk inzicht in appellant zijn beperkingen en mogelijkheden en ook geen informatie is opgevraagd bij de behandelend sector. Daarnaast is onvoldoende gemotiveerd waarom appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en de geselecteerde voorbeeldtaak kan uitvoeren. Het Uwv heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarom niet ten grondslag kunnen leggen aan zijn besluit.
1.4.
Het Uwv heeft vervolgens op 7 juni 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit), waarbij het Uwv het bezwaar van appellant wederom ongegrond heeft verklaard. Het Uwv is bij het standpunt gebleven dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en daarom geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Aan dit besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat appellant met aanpassingen in staat is tot het uitvoeren van een taak. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij de beoordeling rekening gehouden met de door appellant tijdens de hoorzitting in bezwaar gegeven toelichting over de wijze waarop hij zijn studie psychologie volgt en zijn kennis van de Engelse taal heeft verbeterd door een studie aan de Erasmus Universiteit. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat het werken met aanpassingen meer tijd kost dan bij iemand die geen beperkingen heeft, maar dat dit geen belemmering is voor het kunnen uitvoeren van de taak. Het standpunt van appellant dat hij alle hulpmiddelen in België heeft geprobeerd, maar deze niet geschikt waren, is niet nader onderbouwd. Naast de eerdergenoemde informatie van de oogarts, heeft appellant algemene informatie over voorzieningen voor slechtzienden en geheel blinden overgelegd. Op basis van deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat appellant, met hulpmiddelen, de geselecteerde taak niet kan verrichten. Ten aanzien van de voorbeeldtaak ‘invoeren van gegevens’ heeft de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de gegeven toelichting gevolgd dat bij deze taak geen sprake is van het moeten lezen van hele zinnen en teksten. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 23 augustus 2024 toegelicht dat in de taakomschrijving is vermeld dat de gegevens ook digitaal aangeleverd kunnen worden, zodat lezen van papier niet noodzakelijk is. Verder is ook voldoende inzichtelijk toegelicht dat appellant tijdens het uitvoeren van de taak geen begeleiding nodig heeft. Er zijn bij appellant geen andere beperkingen vastgesteld zodat hij in staat kan worden geacht tot het zelfstandig uitvoeren van een taak en het ontwikkelen van vaardigheden. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het Uwv het onderzoeksgebrek toereikend heeft hersteld en terecht de weigering appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, heeft gehandhaafd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv de taak ‘invoeren van gegevens (1601)’ ten onrechte voor hem geschikt heeft geacht. Appellant kan geen hele zinnen en teksten lezen. Daarnaast kan hij geen letters lezen van 0,5 meter afstand indien ze zo groot als een vinger zijn, ook niet met hulpmiddelen. Als gevolg van zijn zichtbeperking is hij voor zijn dagelijkse functioneren aangewezen op de hulp van anderen. Daarnaast is appellant aangewezen op een functie zonder belastingen. Er moet sprake zijn van een voorspelbare werksituatie, geen deadlines, geen hoog handelingstempo en geen leidinggevende aspecten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere medische informatie overgelegd, waaronder een brief van de oogarts van Visio van 21 november 2024 en brieven van de oogarts van het Oogziekenhuis van 31 januari 2024 en 22 april 2025.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft het Uwv aanvullende rapporten overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin deze ingaan op de in hoger beroep ingebrachte medische informatie.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op de datum van zijn aanvraag (15 september 2021) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
5.3.
De rechtbank heeft de gronden die appellant in beroep heeft aangevoerd uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
5.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de taak ‘invoeren van gegevens (1601)’ voor hem niet geschikt is vanwege de bij hem bestaande gezichtsproblematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de oogmeting van het Oogziekenhuis van 7 september 2020, waaruit blijkt dat bij appellant sprake is van een gezichtsvermogen rechts van 0,5/60 en links van 0,5/60 zonder correctie en 1/60 met autorefractie. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van deze informatie inzichtelijk gemotiveerd dat dit gezichtsvermogen betekent dat appellant op een afstand van niet meer dan een 0,5 meter rechts alleen letters kan zien die een vinger groot zijn. Voor links geldt dat appellant vingers kan tellen op maximaal één meter afstand. Appellant is dus niet in staat om op een PC-scherm of papier een tekst te lezen waarvan de letters in een standaardgrootte worden afgebeeld. Om de tekst te kunnen lezen moet de grootte van de letters dus minimaal de grootte van een vinger hebben en mag het scherm niet op een afstand verder dan 0,5 meter worden geplaatst. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van deze conclusies inzichtelijk gemotiveerd dat appellant, ondanks dat sprake is van een zeer slechte visus beiderzijds, met hulpmiddelen als vergrotingssoftware en voorleessoftware in staat is om de taak ‘invoeren van gegevens (1601)’ uit te voeren.
5.5.
De in hoger beroep overgelegde informatie van Visio leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel hierin staat dat appellant alleen non-visueel met een computer kan werken, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie hierop inzichtelijk gemotiveerd dat appellant ook met visuele hulpmiddelen in staat zou moeten zijn om de taak uit te voeren. Uit de oogmetingen van het Oogziekenhuis blijkt immers van een gezichtsvermogen waarbij dit wel mogelijk is. Ook uit de brief van het Oogziekenhuis van 8 september 2020 dat appellant zijn telefoon van heel dichtbij leest. In de intake bij de primaire arbeidsdeskundige heeft appellant bovendien gemeld dat hij een e-book gebruikt en dat hij alleen nog Word kan gebruiken. Zelfs als zou moeten worden aangenomen dat appellant alleen non-visueel met een computer kan werken, acht het Uwv de taak ‘invoeren van gegevens (1601)’ nog altijd geschikt voor appellant. Appellant is in dat geval in staat te achten om de vaardigheden te ontwikkelen, benodigd voor het non-visueel werken met een computer. Ook in die zin bestaat geen recht op een Wajong-uitkering.
5.6.
De beroepsgrond dat aanvullende beperkingen hadden moeten worden aangenomen, slaagt daarnaast niet. Dat appellant naar eigen zeggen is aangewezen op een functie met een voorspelbare werksituatie, geen deadlines, geen hoog handelingstempo en geen leidinggevende aspecten, is niet met medische informatie onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover overwogen dat bij appellant sprake is van een ernstige oogbeperking, waarbij de emotionele impact van een dergelijke aandoening met de daarbij horende gevolgen niet wordt onderschat. Er is echter geen sprake van hart- en/of spierproblematiek, wat bij de aandoening LHON het geval kan zijn, en evenmin is er sprake van cognitieve problematiek. Om die reden bestaat geen aanleiding voor het aannemen van ruimere beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd.
5.7.
Omdat bij de Raad geen twijfel bestaat over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de bij appellant bestaande beperkingen en de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde taak, is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen zoals door appellant is verzocht.
5.8.
Uit 5.1 tot en met 5.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de datum van zijn aanvraag (15 september 2021) beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van J.A. AdjeiAsamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) J.A. Adjei-Asamoah