ECLI:NL:CRVB:2025:1608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
24/1508 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep gerelateerd aan de UAVG

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2024, waarin het beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had geweigerd om appellant informatie te verstrekken over de kinderbijslag die aan de moeder van zijn zoon was uitbetaald, met als argument dat dit in strijd was met de UAVG. De Raad voor de Rechtspraak, in de persoon van H. Lagas, heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 september 2025, waarbij appellant aanwezig was en de Svb vertegenwoordigd werd door mr. J.G. Starreveld. De Raad heeft ambtshalve beoordeeld of hij bevoegd was om van het hoger beroep kennis te nemen. Hij concludeerde dat dit niet het geval was, aangezien de wetgeving bepaalt dat hoger beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij anders bepaald. De Raad verklaarde zich onbevoegd en heeft het hoger beroep doorgestuurd naar de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State. Tevens werd bepaald dat appellant geen griffierecht verschuldigd was, en het reeds betaalde griffierecht van € 138,- zou worden terugbetaald.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2024, 23/5990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 oktober 2025

SAMENVATTING

De Raad verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van een hoger beroep dat is gerelateerd aan de UAVG.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 september 2025. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant werkt voor de [dagelijks bestuur] in [vestigingsplaats] . Uit een contact tussen appellant en een collega (hierna: de moeder) is op [geboortedatum] 2019 een zoon geboren. Sindsdien is appellant in België met de moeder verwikkeld in familierechtelijke procedures over onder meer de kinderalimentatie.
1.2.
In 2023 heeft appellant de Svb bij herhaling gevraagd om hem een overzicht te verstrekken van de kinderbijslag die de Svb op grond van de AKW [1] vanaf januari 2020 heeft uitbetaald aan de moeder van zijn zoon. Aan dit verzoek heeft appellant ten grondslag gelegd dat de moeder beweert geen of onvolledige betalingen van de Svb te hebben ontvangen en zij weigert om dit te onderbouwen.
1.3.
Bij schriftelijke beslissing van 11 augustus 2023 heeft de Svb geweigerd om het verzoek van appellant in te willigen. Daartoe heeft de Svb overwogen dat het ingevolge de UAVG [2] niet is toegestaan appellant de door hem gevraagde informatie te verstrekken.
1.4.
Bij besluit van 25 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen de onder 1.3 vermelde weigering kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat het bezwaar van appellant geen betrekking heeft op een op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. [3]
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Verzoek van partijen
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. De Svb wel. Beide partijen hebben de Raad verzocht om schriftelijk uitspraak te doen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad moet ambtshalve beoordelen of hij bevoegd is om van het hoger beroep van appellant kennis te nemen. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe overweegt hij het volgende.
4.1.
In het eerste lid van artikel 8:105 van de Awb is bepaald dat hoger beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. Uit hoofdstuk 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak of enig ander wettelijk voorschrift blijkt niet dat bij een andere hogerberoepsrechter dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank over het bestreden besluit, dat (naast de Awb) in hoofdzaak is te relateren aan de UAVG.

Conclusie en gevolgen

4.2.
De Raad zal zich onbevoegd verklaren en het hoger beroep van appellant doorsturen naar de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
5. Omdat de Raad zich onbevoegd verklaart, is appellant aan de Raad geen griffierecht verschuldigd. De griffier van de Raad zal daarom het door appellant aan de Raad betaalde griffierecht terugbetalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het aan de Raad betaalde griffierecht van € 138,- aan appellant terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
3.Algemene wet bestuursrecht.