ECLI:NL:CRVB:2025:1616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
23/397 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven voor de weigering van de uitkering. De Raad heeft een deskundige benoemd, die concludeerde dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2021 correct zijn. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De uitspraak is gedaan op 6 november 2025.

Uitspraak

23/397 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 december 2022, 21/2536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgeefster B.V.] te [vestigingsplaats] (ex-werkgeefster)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 28 september 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgeefster heeft als derde-belanghebbende deelgenomen. Namens ex-werkgeefster heeft mr. K. Gomes zich als gemachtigde gesteld. Ex-werkgeefster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een schriftelijke uiteenzetting in te dienen.
Omdat appellante geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan de exwerkgeefster te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de ex-werkgeefster.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen. Ex-werkgeefster is verschenen, bijgestaan door mr. Gomes.
De Raad heeft het onderzoek heropend en R. Ouwens, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 24 februari 2025 een rapport uitgebracht. Appellante en het Uwv hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport gegeven.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 25 september 2025. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Coenen. Ex-werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als orderpicker voor gemiddeld 37,23 uur per week. Op 1 oktober 2018 is zij voor dit werk uitgevallen. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 28 maart 2021 geweigerd appellante met ingang van 28 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien voor bijkomende beperkingen voor de beoordelingsitems samenwerken en klant- en patiëntcontacten en heeft deze neergelegd in een nieuwe FML van 19 juli 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0,63%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank was het onderzoek door de (verzekerings)artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat ten onrechte geen gegevens zijn opgevraagd bij de behandelend sector, aangezien niet is gebleken van een (geplande) behandeling met een aanzienlijk effect op de belastbaarheid per 28 september 2020 en ook niet van een afwijkend oordeel van de behandelaren over de belastbaarheid van appellante. Appellante heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt welke (nieuwe) medische informatie van haar behandelaars ontbreken in het dossier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van appellante, de bevindingen uit lichamelijk en psychisch onderzoek door de primaire arts, de eigen observaties van appellante en de informatie van de behandelaars betrokken bij de medische beoordeling. Niet is gebleken dat er medische feiten zijn gemist of zijn verdraaid. De stelling van appellante dat haar behandelaar eerst ten onrechte een verkeerde diagnose heeft gesteld, leidt volgens de rechtbank ook niet tot een ander oordeel omdat bij de vaststelling van de belastbaarheid niet alleen wordt uitgegaan van een diagnose, maar ook van de door haar gemelde klachten en belemmeringen, het dagverhaal, overige medische informatie en de eigen bevindingen uit onderzoek. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzake de vastgestelde beperkingen begrijpelijk is en geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de vastgestelde belastbaarheid niet passend is. De stukken die appellante op 20 november 2022 in de beroepsprocedure heeft ingediend, zien volgens de rechtbank niet op de datum in geding of bevatten geen (nieuwe) medische informatie. De rechtbank heeft overwogen dat de operatie die heeft plaatsgevonden ná 28 september 2020, geen invloed heeft op de medische toestand op de datum in geding. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 19 juli 2021, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de beoordeling door de rechtbank erg hard en oneerlijk is. Volgens appellante is zij verdergaand beperkt. Appellante voelt zich niet serieus genomen en is van mening dat haar klachten onvoldoende zijn meegenomen bij de medische beoordeling.
3.2.
Op grond van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en de beschikbare medische gegevens, is bij de Raad twijfel ontstaan over de juistheid en volledigheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 19 juli 2021. Daarom heeft de Raad na de zitting van 31 januari 2023 aanleiding gezien een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. Verzekeringsarts Ouwens heeft op 24 februari 2025 een rapport uitgebracht en daarin geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat tot het aannemen van meer beperkingen voor appellante per datum in geding dan zijn vastgesteld in de FML van 19 juli 2021.
3.3.
Appellante heeft in haar reactie op het rapport van verzekeringsarts Ouwens gesteld dat de inhoud van het rapport niet juist is en het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens appellante is de informatie in het rapport op eenzijdige wijze gepresenteerd. Verder is appellante niet tevreden over de kwaliteit van de tolk die bij het onderzoek door de deskundige aanwezig was.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit over de weigering van de WIAuitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De deskundige heeft appellante gezien op een fysiek spreekuur op 15 januari 2025 in aanwezigheid van een beëdigd tolk en heeft daarnaast dossieronderzoek verricht. Ook heeft de deskundige informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante. De informatie van de behandelend sector en de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn door de deskundige kenbaar bij het onderzoek betrokken. Er is geen aanleiding het rapport en de hierin getrokken conclusies van de deskundige niet te volgen. Wat appellante hiertegenover heeft gesteld geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Niet is gebleken dat de deskundige informatie heeft gemist. De informatie van MDL-arts T. Stapinski van 27 juli 2022 betreffende de maagklachten van appellante, zijn blijkens het rapport van de deskundige ook meegenomen bij het onderzoek. Verder is niet gebleken dat door tussenkomst van de tolk sprake is van een verkeerde weergave van klachten. Wat hierover uit het rapport van de deskundige volgt komt overeen met wat appellante hierover ter zitting heeft verklaard, met wat zij zelf hierover in verschillende brieven heeft opgeschreven en ook met de informatie van de behandelend sector.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.E.A. Tessemaker