ECLI:NL:CRVB:2025:1625
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak herziening sociale zekerheidswetgeving
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan over het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad. De appellant, woonachtig in Peru, had verzet aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 22 februari 2024. In de uitspraak van 5 februari 2025 was het verzoek om herziening afgewezen omdat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren volgens artikel 8:119, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tijdens de zitting op 18 september 2025 heeft de appellant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij stelde dat de rechter in hoger beroep niet adequaat op zijn argumenten was ingegaan. Hij betoogde dat de overwegingen van de Raad in de uitspraak van 22 februari 2024 gebaseerd waren op een andere zaak en dat de rechter onvoldoende kennis had van het strafrecht om zijn zaak juist te kunnen beoordelen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verwijzing naar de andere uitspraak in de eerdere uitspraak van 22 februari 2024 een verwijzing is naar vaste rechtspraak, ook wel jurisprudentie genoemd, die door rechters als rechtsbron kan worden gebruikt.
De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant in wezen een herhaling waren van zijn eerdere standpunten en dat deze niet voldeden aan de vereisten voor herziening. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J.C. Boeree, met J. Bonnema als griffier.