ECLI:NL:CRVB:2025:1636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
25/63 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant per 1 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan de beslissing van het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Na een nieuw onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 juli 2024, concludeerde deze dat er geen aanleiding was om tot een ander standpunt te komen over de belastbaarheid van appellant. Het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit om geen WIA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad verklaart het beroep van appellant ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 27 december 2024
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 1 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 27 maart 2024 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 27 december 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is, maar dat wel een zitting zal worden gehouden als een partij daarom vraagt. Partijen hebben dat niet gedaan. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 27 maart 2024. Hij volstaat nu met het volgende.
1.1.
De Raad heeft bij voornoemde uitspraak het besluit van 3 januari 2022 vernietigd. Bij dit besluit is het bezwaar ongegrond verklaard tegen het besluit van 16 maart 2021. In dat besluit heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 1 maart 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In de uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan het besluit van 3 januari 2022 niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, omdat zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Het Uwv is daarom opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
1.2.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 juli 2024 alsnog een spreekuurcontact met appellant gehad. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 2 juli 2024 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om tot een ander standpunt te komen over de belastbaarheid van appellant.
Nieuwe beslissing op bezwaar
2. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant 16 maart 2021 opnieuw ongegrond verklaard. Het Uwv heeft de weigering appellant met ingang van 1 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, gehandhaafd.
Het beroep van appellant
3. Appellant stelt zich nog steeds op het standpunt dat ook met het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Appellant heeft aangevoerd dat de Raad in de uitspraak van 27 maart 2024 onder meer heeft overwogen dat het houden van een fysiek spreekuur van toegevoegde waarde zou zijn omdat appellant heeft gewezen op de onderlinge samenhang tussen de verschillende klachten en de versterkende effecten daarvan. Gedoeld werd op de spastische darmen. De spastische darmen hebben een uitwerking richting de rug van appellant. De rug is echter bij het fysiek spreekuur van 2 juli 2024 niet onderzocht, omdat appellant twee weken eerder een liesoperatie had ondergaan. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts het onderzoek had moeten uitstellen naar een later tijdstip, ook in verband met evenwichtsproblemen. Appellant heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij zijn nek niet goed kan draaien en dat hij bij het opstaan duizelig wordt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat de nekbewegingen in alle richtingen goed zijn, naar links iets minder. Appellant kan zich hierin niet vinden, maar wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullende beperkingen heeft vastgelegd voor het iets minder goed draaien naar links. Hij heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen op de punten vasthouden en verdelen van de aandacht en herinneren. Hij acht zich ook meer beperkt op het gebied van het omgaan met conflicten en samenwerken en het maken van hoofdbewegingen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.1.
De beroepsgrond dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt, slaagt niet. Appellant is onderzocht aan de hand van onder meer een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 juli 2025. Het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Wat appellant in de beroepsgronden aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 juli 2025 kenbaar in de afweging heeft betrokken. Met het rapport van 18 maart 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat van een onderzoek van de rug van appellant kon worden afgezien. Uit alle medische gegevens blijkt niet dat er sprake is van rugpathologie. Appellant heeft zelf aangegeven dat zijn darmklachten uitstralen naar de rug. Dat wijst niet op beperkingen in de rug. Lichamelijk onderzoek zou daarom geen toegevoegde waarde hebben. Hieruit volgt dat met het bestreden besluit volledig uitvoering is gegeven aan de in de uitspraak van 27 maart 2024 gegeven opdracht.
5.2.
Er bestaat geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over alle relevante medische informatie. Uit het huisartsenjournaal van 1 december 2020 blijkt niet dat er sprake is van rugproblemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 maart 2025 overtuigend gemotiveerd dat er ook geen reden is om beperkingen aan te nemen in verband met de nekklachten van appellant. De nekklachten worden niet vermeld door de huisarts. Eigen onderzoek toont geen afwijkingen aan de nek. Dat betekent dat er geen afwijkende bevindingen waren. Dat naar links bewegen iets minder goed mogelijk was dan naar rechts, maakt het niet dat hier sprake is van een afwijking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat met de klachten van duizeligheid al in ruim voldoende mate rekening gehouden in de FML. In de FML is door de primaire verzekeringsarts aangegeven dat de nekbewegingen voor veelvuldig omhoogkijken beperkt mogelijk zijn in verband met de duizeligheid. Ook is vastgelegd dat appellant niet op hoogtes kan werken of met gevaarlijke machines. Voor het aangeven van meer beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestaat, bij het ontbreken van psychopathologie of afwijkingen bij psychisch onderzoek, geen objectief medische reden. Dit was rond de datum in geding niet aan de orde.
Arbeidskundige beoordeling
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 maart 2021 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5.4.
Het beroep slaagt dus niet. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) H.A. Baars

Voetnoten

1.CRvB 27 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:616.