ECLI:NL:CRVB:2025:1639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
25/391 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van de hoogte van de WW-uitkering en toeslag door het Uwv

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de hoogte van de WW-uitkering en toeslag van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving vanaf 14 augustus 2023 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en vanaf 14 september 2023 ook een toeslag op basis van de Toeslagenwet. Hij heeft echter naast zijn uitkeringen gewerkt en meldde op 2 maart 2024 dat de inkomensgegevens die zijn werkgever aan de Belastingdienst had doorgegeven niet klopten. Het Uwv heeft daarop de WW-uitkering van appellant over februari 2024 aangepast, waarbij de hoogte van de uitkering en toeslag werd vastgesteld op € 1.473,65 bruto. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat appellant geen verifieerbare gegevens had overgelegd die aantonen dat de door het Uwv gehanteerde gegevens onjuist waren.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en daarmee het besluit van het Uwv in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht uitging van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij appellant kon aantonen dat deze gegevens onjuist waren. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere oordelen zouden kunnen weerleggen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 februari 2025, 24/1888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv de hoogte van de uitkering van appellant over de maand februari 2024 juist heeft vastgesteld. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen erop gewezen dat de zaak zonder zitting kan worden afgedaan. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant ontving vanaf 14 augustus 2023 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanaf 14 september 2023 ontving appellant tevens een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Appellant heeft naast zijn uitkeringen gewerkt. Het Uwv ontvangt inkomensgegevens die de werkgever van appellant doorgeeft aan de Belastingdienst, en stelt aan de hand daarvan de hoogte van de uitkering vast.
1.2.
Op 2 maart 2024 heeft appellant gemeld dat de inkomensgegevens over de maanden januari 2024 en februari 2024 niet kloppen.
1.3.
Bij besluit van 11 maart 2024 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant over de maand februari 2024 aangepast in verband met de inkomsten uit arbeid bij [werkgever B.V.] De hoogte van de WW-uitkering en toeslag over de maand februari 2024 is vastgesteld op € 1.473,65 (bruto). Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4
Bij beslissing op bezwaar van 19 april 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 maart 2024 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat het Uwv de uitkering heeft berekend op basis van de door zijn werkgever bij de Belastingdienst aangeleverde informatie. Daarbij heeft het Uwv van belang geacht dat appellant in de gelegenheid is gesteld informatie te verstrekken waaruit blijkt dat deze gegevens niet juist zouden zijn, maar dat appellant daarop niet heeft gereageerd. Gelet op de in februari 2024 genoten inkomsten, heeft appellant geen recht op een volledige WWuitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat uit vaste rechtspraak van de Raad [1] volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij de betrokkene aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. Appellant heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij in de maand februari 2024 andere inkomsten had dan door het Uwv gehanteerd. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat de polisgegevens voor wat betreft de loonhoogte onjuist zijn.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het lastig voor hem is om werk te vinden. Hij heeft diverse malen gesolliciteerd, maar tot op heden tevergeefs. De afgelopen periode was zijn enige bron van inkomsten een bijstandsuitkering. Zijn persoonlijke en financiële situatie is moeilijk. Zodra hij werk en inkomen heeft, kan hij de vordering bij Uwv terugbetalen. Appellant heeft verzocht hem een basisinkomen toe te kennen of voor hem een speciale werkplek te creëren.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft benadrukt dat het verplicht is rekening te houden met de inkomsten uit arbeid en dat het Uwv daarbij uitgaat van de loongegevens zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst.

Het oordeel van de Raad

5.1.
Wat appellant aanvoert is in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg onjuist of onvolledig is of dat het Uwv bij de vaststelling van zijn WW-uitkering en toeslag fouten heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) H.A. Baars

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:631 en 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789.