ECLI:NL:CRVB:2025:1643
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die zich op 28 januari 2021 ziekmeldde met rugklachten, betwistte de conclusie van het Uwv dat zij in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 september 2025, waarbij appellante aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende waren onderbouwd. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.