ECLI:NL:CRVB:2025:1647
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de geschiktheid van de geduide functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante had zich ziekgemeld op 10 juni 2020 en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 70,50%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2025 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.H.H. Jansen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder het vertrouwensbeginsel en de toepassing van de 60-plus regeling, overwogen. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische en arbeidskundige onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de gedragslijn van het Uwv ten tijde van de aanvraag nog niet van toepassing was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en de beslissing van het Uwv bleef in stand. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid.