In deze zaak gaat het om de hoogte van het AOW-pensioen van appellant, die heeft gewerkt op boorplatforms op het Nederlandse continentale plat. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in hoger beroep aan appellant een AOW-pensioen van 8% van het maximale AOW-pensioen toegekend met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2021. Appellant heeft echter in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op een AOW-pensioen van 12% en dat dit pensioen met terugwerkende kracht van vijf jaar moet worden toegekend. De Centrale Raad van Beroep concludeert dat appellant in de periode van 1 maart 1974 tot 1 januari 1986 niet verzekerd is geweest voor de AOW en dus geen recht heeft op een hoger AOW-pensioen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij in een vergelijkbare situatie verkeert als anderen die wel een hoger AOW-pensioen ontvangen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en kent aan appellant met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2016 een AOW-pensioen van 12% van het maximale pensioen toe.