ECLI:NL:CRVB:2025:1653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op AOW-pensioen en verzekeringsjaren van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de korting op het AOW-pensioen van appellant, die een AOW-pensioen met een korting van 48% is toegekend. Appellant, geboren in 1956 en afkomstig uit Turkije, heeft in december 2022 een AOW-pensioen aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW over de periode van 2 augustus 1974 tot en met 31 december 1999, maar niet over de andere periodes. De Svb heeft het AOW-pensioen vastgesteld op 6% van het maximale AOW-pensioen, wat later is verhoogd naar 52% na bezwaar van appellant. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant niet aanwezig was, maar de Svb was vertegenwoordigd. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb de hoogte van het AOW-pensioen terecht heeft vastgesteld en dat er geen schending is van artikel 3 van het EVRM. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de korting op het AOW-pensioen in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.