ECLI:NL:CRVB:2025:1693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
24/2830 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid van 51,81%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die zijn arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2022 op 51,81% vastgesteld zag door het Uwv. Appellant, die zich ziek meldde met angst- en paniekaanvallen, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Raad oordeelde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld, met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat er geen reden was om de bevindingen van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort te volgen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de toekenning van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 november 2024, 23/3547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 21 maart 2022 heeft vastgesteld op 51,81%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld en een nadere reactie van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Franssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke
.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als nationaal accountmanager voor 37,93 uur per week. Na afloop van dit dienstverband ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 22 maart 2020 heeft hij zich vanuit de WW ziekgemeld met angst- en paniekaanvallen. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 51,81%. Het Uwv heeft bij besluit van 6 januari 2023 aan appellant met ingang van 21 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan in de bezwaarfase en ook hebben de verzekeringsartsen bezwaar en beroep gemotiveerd gereageerd op de rapporten van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort. De conclusies van de verzekeringsartsen zijn goed en inzichtelijk gemotiveerd en er staan geen tegenstrijdigheden in. Niet is gebleken dat zij iets hebben gemist.
2.2.
Ook inhoudelijk vindt de rechtbank dat het medische oordeel van het Uwv kan standhouden.
2.2.1.
De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben vastgesteld dat bij appellant geen sprake is van een ernstige psychische stoornis en een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De anamnese, het dagverhaal en de bevindingen bij observatie wijzen hier niet op. Appellant is in 2019 voor het laatst gezien door een psychiater. Daarna zijn er nog gesprekken geweest met een verpleegkundig specialist vanuit de GGZ en het laatste contact was in 2021. Sindsdien is appellant niet meer behandeld door een psychiater en/of een psycholoog. Appellant voldoet niet aan de criteria voor een urenbeperking. Verder hebben de verzekeringsartsen bezwaar en beroep goed uitgelegd waarom zij vinden dat het oordeel van Van Amelsfoort in hoge mate de visie van appellant weerspiegelt. De anamnese van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dermate gedetailleerd dat het onterecht zou zijn om onzorgvuldigheid in het dagverhaal van appellant te veronderstellen, alsof het voor hem net een goede dag zou zijn. Er is een lange medicamenteuze behandeling vanaf 2012 voor de angst, paniek en stemmingsproblematiek van appellant, en dit al jaren in een ongewijzigde dosering. Verder heeft er géén intensivering van de gespreksbegeleiding plaatsgevonden na het stopzetten van de behandeling bij de psychiater. Zelfs werden de gesprekken bij de verpleegkundig specialist beëindigd.
2.2.2.
De rechtbank vindt dat het Uwv goed en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er geen reden was om in de FML fysieke beperkingen aan te nemen. De fysieke beperkingen die Van Amelsfoort noemt zijn niet eerder genoemd in de anamnese, het beroepschrift of het aanvullend beroepschrift, zodat het niet merkwaardig is dat het Uwv daar niet dieper op in is gegaan. Appellant heeft ter zitting er terecht op gewezen dat bij hem in het verleden lichamelijke klachten hebben gespeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 mei 2024 gemeld dat die klachten van zeer lichte aard zijn gebleken. Dat dit anders is, heeft appellant niet met concrete medische gegevens aannemelijk gemaakt en blijkt ook niet uit het rapport van Van Amelsfoort. Appellant heeft bovendien eerder kennelijk geen aanleiding gezien om fysieke klachten te noemen. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder in de toelichting dat de informatie uit de richtlijn ernstige psychische aandoeningen algemeen van aard is en dat Van Amelsfoort geen ander medisch bewijs aandraagt.
2.2.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Het Uwv heeft goed gemotiveerd waarom de conclusies van Van Amelsfoort niet worden gevolgd. De rechtbank is daarom niet ingegaan op de suggestie van appellant om Van Amelsfoort nogmaals te laten reageren. Van Amelsfoort heeft geen argumenten aangedragen om te twijfelen aan het medische standpunt van het Uwv.
2.3.
Ook de arbeidskundige gronden slagen niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de FML van de verzekeringsarts genomen als uitgangspunt. Het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inhoudelijk inzichtelijk, goed gemotiveerd en bevat geen tegenstrijdigheden.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en verwijst hierbij naar de nadere reactie van Van Amelsfoort. Kort samengevat stelt appellant dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waaruit blijkt dat het Uwv de conclusies goed en inzichtelijk heeft gemotiveerd. Dat geen sprake is van tegenstrijdigheden leidt niet tot deze conclusie. Het rapport van Van Amelsfoort bevat evenmin tegenstrijdigheden. Volgens hem zijn er aanvullingen nodig en heeft het Uwv duidelijk zaken gemist. Op grond van een verhoogd energieverbruik en noodzaak tot recuperatie overdag van enige uren bij een slaapprobleem, wat een gevolg is van de psychiatrische problematiek, is een urenbeperking aangewezen. Van Amelsfoort ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het dagverhaal en vindt het wisselende dagverhaal van appellant onvoldoende om op basis daarvan geen urenbeperking aan te nemen. Verder volgt uit het rapport van Van Amelsfoort dat sprake is van fysieke beperkingen en niet duidelijk is hoe de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat deze klachten van lichte aard zouden zijn. Ook maakt het feit dat de medicatie goed werkt, niet dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de allergie. De rechtbank heeft nagelaten om te motiveren waarom geen onafhankelijke deskundige is benoemd. Ter zitting heeft appellant zijn verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen herhaald.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 51,81% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat appellant niet voldoet aan de criteria voor een (verdergaande) urenbeperking. Dat bij appellant sprake is van psychische klachten op de datum in geding is niet in geschil en het Uwv heeft daar ook beperkingen voor aangenomen. Appellant is beperkt voor werken na 18.00 uur en is aangewezen op eenvoudig werk. De verzekeringsartsen hebben uitvoerig gesproken met appellant in aanwezigheid van zijn echtgenote en zij hebben ook informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Uit het dagverhaal zoals bij de verzekeringsartsen is gepresenteerd, blijkt niet dat sprake is van rusten. Ook uit de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de informatie van de behandelend sector blijkt niet dat appellant meer beperkt is voor wat betreft de duurbelastbaarheid. De Raad kan het oordeel van de verzekeringsartsen hierover volgen en ziet, evenals de rechtbank, geen aanleiding om het door de verzekeringsartsen weergegeven dagverhaal en de eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen terzijde te schuiven voor het oordeel van verzekeringsarts Van Amelsfoort. Te meer nu de medische stukken in het dossier het standpunt van de verzekeringsartsen onderschrijven.
5.4.
Ook de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 april 2025 inzichtelijk toegelicht en overwogen dat uit de brief van 6 oktober 2023 van de cardioloog volgt dat de bevindingen van de fietsergometrie een goede fysieke belastbaarheid laten zien. Dit sluit aan bij de anamnese in de brief van de cardioloog van 5 juni 2023. Omdat circa anderhalf jaar na de datum in geding is vastgesteld dat er een goede fysieke belastbaarheid is en het aannemelijk is dat dit ook toeziet op datum in geding, kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden geconcludeerd dat hierin medisch geen reden wordt gezien om appellant op de datum in geding fysiek verdergaand beperkt te achten en is er medisch geen reden voor een beperking van de duurbelastbaarheid. Ten aanzien van de psychische klachten is nogmaals uiteengezet dat uit het huisartsenjournaal onder meer volgt dat op 6 december 2021 een afsluitbrief is ontvangen van GGZ, dat appellant in 2022 niet is gezien voor psychische klachten en dat appellant eerst op 21 september 2023 is verwezen naar psychiatrie GGZ Drenthe. Daar geeft de psychiater op 26 september 2023 aan dat er geen duidelijke hulpvraag en urgentie is en dat het contact wordt afgesloten.
5.5.
Omdat er geen aanleiding wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) bestaat er, ook in hoger beroep, geen reden om een deskundige in te schakelen.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 51,81% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.

(getekend) D.S. de Vries

De griffier is verhinderd te ondertekenen.