ECLI:NL:CRVB:2025:1696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
25/221 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om appellant geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege diverse klachten na een auto-ongeval, stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de medische rapporten van het Uwv zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de medische beperkingen van appellant voldoende gemotiveerd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juni 2024. De Raad oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant, ondanks zijn klachten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat appellant niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor personen met beperkingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 december 2024, 24/2883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant met ingang van 7 augustus 2023 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Alkir, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de door appellant ingediende stukken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Sahin, advocaat, kantoorgenoot van mr. Alkir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerker bij [naam bedrijf] via [B.V.1] voor gemiddeld 15,55 uur per week. Daarnaast volgde hij een HBOopleiding docent Engels 2e graad. Op 9 augustus 2021 heeft hij zich ziekgemeld voor zijn werk wegens hoofd-, nek- en schouder- en rugklachten alsmede cognitieve klachten na een auto-ongeval. In mei 2022 is appellant ziek uit dienst gegaan. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 augustus 2023. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 1,19%. Het Uwv heeft bij besluit van 8 augustus 2023 geweigerd aan appellant met ingang van 7 augustus 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 24 juni 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 19 juni 2024 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt naar voren dat appellant met inachtneming van de beperkingen zoals verwoord in de FML van 19 juni 2024 nog drie van de oorspronkelijk geduide functies kan vervullen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid 6,49% bedraagt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de medische rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de verrichte onderzoeksactiviteiten, zorgvuldig tot stand gekomen.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de standpunten van appellant in beroep en het door hem overgelegde rapport van medisch adviseur dr. [naam medisch adviseur] van 27 mei 2024 en de bijgevoegde bijlagen behandelinformatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop in zijn aanvullend rapport van 25 oktober 2024 gereageerd. De (overige) medische informatie die appellant heeft overgelegd, op basis waarvan meer beperkingen dienen te gelden, waren tijdens de bezwaarfase al bekend bij het Uwv en zijn bij het onderzoek betrokken. Uit deze stukken blijkt dat appellant nog beperkingen ondervindt op de datum in geding, maar appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat dit tot meer of forsere beperkingen zou moeten leiden. Dat appellant in zijn dagelijkse leven beperkingen ondervindt en restklachten heeft, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de rechtbank in deze procedure op basis van wat appellant naar voren heeft gebracht moet beoordelen of zij twijfelt aan de juistheid van de besluitvorming van het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van eigen medisch onderzoek en de beschikbare medische gegevens goed gemotiveerd tot welke beperkingen dit kan leiden en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
2.3.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 19 juni 2024, de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd medisch geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgebreid en per functie gemotiveerd waarom de functies, ondanks bepaalde auditieve of visuele prikkels zoals langslopende of pratende mensen, passend worden geacht. Wat appellant naar voren heeft gebracht maakt niet dat geen sprake is van een rustige werkomgeving. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat er bijvoorbeeld schermen rond de werkplek kunnen worden geplaatst of gehoorbescherming, al dan niet met noise cancelling, kan worden gedragen. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen sprake is van een kenmerkende belasting met betrekking tot deadlines en productiepieken.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat hij zwaardere medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant is van mening dat het Uwv een zwaardere urenbeperking had moeten aannemen, omdat hij weinig energie heeft, veel en regelmatig pauzes moet nemen en daardoor minder productief is. Ter zitting heeft appellant verklaard dat er met name ook ten aanzien van dynamische handelingen zwaardere beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een medisch advies van huisarts drs. [naam huisarts] van 27 juni 2025 overgelegd. Evenals het rapport van dr. [naam medisch adviseur] van 27 mei 2024 is dit rapport uitgebracht in het kader van de (lopende) letselschadezaak. Appellant heeft ook zijn standpunt gehandhaafd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch niet geschikt voor hem zijn. Volgens de FML van 21 juni 2024 is hij aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarbij geen hoog handelingstempo is vereist. Ook moet hij werken in een rustige werkomgeving. Volgens appellant is daarvan geen sprake in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten de medische beperkingen van appellant zoals weergegeven in de FML van 19 juni 2024 voldoende heeft gemotiveerd, wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 juni 2024, op basis van eigen medisch onderzoek en de beschikbare medische informatie van de behandelend artsen en therapeuten, geconcludeerd dat in diagnostische zin sprake is van een whiplash associated disorder graad I of II (WAD I/II). Neurologische uitvalsverschijnselen ontbreken en schade aan de hersenen en de halswervelkolom is niet aangetoond. Omdat de voor het merendeel aspecifieke klachten langer dan drie maanden persisteerden en geen objectieve afwijkingen konden worden gevonden, classificeert het beeld als langdurige WAD I/II. Op de datum in geding, twee jaar na het ongeval, ervaart appellant nog steeds pijnklachten in de nek, schouders en bovenrug, cognitieve klachten en snelle overprikkeling. Vanuit pathofysiologisch oogpunt valt echter niet te verklaren waarom appellant op de datum in geding nog zoveel klachten heeft en zoveel belemmeringen ervaart. Op grond van alle bekende gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat sprake is van een flinke discrepantie tussen de ervaren klachten en in het bezwaarschrift opgesomde duurbeperkingen versus de geobjectiveerde bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook onvoldoende zware argumenten gezien om een urenbeperking aan te nemen.
5.3.
Wat appellant daartegen heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor twijfel aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 19 juni 2024. Met betrekking tot het rapport van medisch adviseur [naam medisch adviseur] van 27 mei 2024 wordt overwogen dat deze medisch adviseur appellant niet lichamelijk en/of psychisch heeft onderzocht maar zijn conclusies heeft gebaseerd op dossierstudie. In dat rapport wordt ook niet concreet toegelicht op welke specifieke beoordelingspunten uit de FML van 19 juni 2024 de medische beperkingen van appellant zouden zijn onderschat. Hetzelfde geldt voor het in hoger beroep overgelegde rapport van de huisarts [naam huisarts] van 27 juni 2025. Daarbij komt, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt, dat de bevindingen uit het rapport van huisarts [naam huisarts] te ver verwijderd zijn van de datum in geding. Ook de overige medische gegevens die appellant heeft overlegd geven geen aanleiding voor twijfel over de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Die medische gegevens waren bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en hij heeft deze informatie ook kenbaar betrokken bij zijn beoordeling.
Arbeidskundige beoordeling
5.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 19 juni 2024, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant.
5.4.1.
Appellant is aangewezen op een rustige werkomgeving, zonder te veel auditieve en visuele prikkels. Anders dan appellant stelt, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies aan deze voorwaarde wordt voldaan. In de functies monteur printplaten en montagemedewerker (SBC-code 111180) is sprake van een rustige werkomgeving met achtergrondmuziek van een radio en van langslopende collega’s. Het geluid van de radio kan worden gedempt door het dragen van gehoorbescherming, al dan niet met noise cancelling. Langslopende collega’s zijn geen belemmering omdat de focus gericht is op het werkvlak vlak voor zich. Appellant is daarbij in staat om af en toe vragen van collega’s te beantwoorden. In de functie medewerker logistiek (SBC-code 111220) wordt gewerkt in een groot magazijn met rondrijdende reachtrucks. Appellant is in staat om in deze setting te werken. Hij loopt zijn eigen route aan de hand van een orderlijst waarbij hij pakt wat daarop staat. Appellant is in staat om daarbij rekening te houden met de langsrijdende reachtrucks. Met betrekking tot de functie medewerker binderij (SBC-code 268030) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat men werkt in een ruimte waar ongeveer tien man tegelijk werkzaam is. Men kan in dit werk een koptelefoon opzetten, waarbij onderling overleg met collega’s mogelijk blijft. De arbeidskundig analist heeft toegelicht dat tussen de werkplekken schotten kunnen worden geplaatst, zodat een meer afgeschermd compartiment als werkplek ontstaat. Bij de plekken naar buiten gericht, kan men ook de luxaflex sluiten. De Raad acht deze toelichting overtuigend.
5.4.2.
Appellant is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en werk waarbij geen dwingend hoog werktempo is vereist. Appellant heeft gewezen op de functieomschrijving van de functie monteur printplaten, waarin staat dat er ongeveer 100 printplaten per uur worden geproduceerd en op de functie medewerker logistiek waarin staat dat er zo’n 150 doosjes per dag worden verwerkt. Uit de Resultaat functiebeoordeling bij deze functies blijkt echter dat er bij deze beoordelingspunten geen sprake is van een kenmerkende belasting. Het betreft hier normale productienormen die in iedere functie voorkomen en niet afwijken van de normaalwaarde. Appellant is in staat om aan deze normaalwaarden te voldoen.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de WIA-uitkering per 7 augustus 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.

(getekend) S. Wijna

(getekend) S.P.A. Elzer