ECLI:NL:CRVB:2025:1696
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om appellant geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege diverse klachten na een auto-ongeval, stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de medische rapporten van het Uwv zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de medische beperkingen van appellant voldoende gemotiveerd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juni 2024. De Raad oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant, ondanks zijn klachten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat appellant niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor personen met beperkingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.