ECLI:NL:CRVB:2025:1735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/2558 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetting studiefinanciering in gift na behalen masterdiploma

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zijn masterdiploma heeft behaald, verzocht om zijn gehele studiefinanciering om te zetten in een gift. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had echter alleen de prestatiebeurs omgezet in een gift, terwijl de lening en het collegegeldkrediet moesten worden terugbetaald op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Raad oordeelde dat de minister niet verplicht was om de overige delen van de studiefinanciering om te zetten in een gift, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat appellant binnen de diplomatermijn was afgestudeerd, maar dat de regels van de Wsf 2000 niet vereisten dat ook de lening en het collegegeldkrediet in gift werden omgezet. De Raad benadrukte dat appellant gelijkgesteld was aan studenten met de Nederlandse nationaliteit en dat de terugbetaling van studieleningen onder gunstige voorwaarden plaatsvond. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor de minister om af te wijken van de wetgeving en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2024, 24/3429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 27 november 2025

SAMENVATTING

Appellant is binnen de diplomatermijn afgestudeerd. Om die reden is de door appellant ontvangen prestatiebeurs omgezet in gift. Het gaat in deze zaak om de vraag of de minister de door appellant niet als prestatiebeurs ontvangen studiefinanciering ook moet omzetten in gift. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit niet hoeft.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is op [geboortedatum] 1989 geboren in Syrië en in of rond 2015 naar Nederland gevlucht. In aansluiting op in Syrië genoten hoger onderwijs heeft appellant vanaf september 2018 een masteropleiding ‘Plant Sciences’ gevolgd in Wageningen. In verband daarmee heeft de minister op grond van de Wsf 2000 [1] studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende aan appellant toegekend in de vorm van aanvullende beurs, een lening, een reisvoorziening en collegegeldkrediet.
1.2.
Op 10 juli 2023 registreerde de minister dat appellant zijn masterdiploma heeft behaald. Vervolgens heeft de minister bij besluit van 3 januari 2024 de door appellant ontvangen prestatiebeurs (aanvullende beurs en reisvoorziening) omgezet in gift. Hierdoor daalde de studieschuld van appellant met € 28.871,88 tot € 43.307,82.
1.3.
Tegen het onder 1.2 aangeduide besluit heeft appellant bezwaar gemaakt op de grond dat de minister ten onrechte niet zijn gehele studieschuld heeft omgezet in gift. Dit bezwaar heeft de minister bij besluit van 27 maart 2024 (bestreden besluit) verworpen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank onder verwijzing naar de artikelen 5.7 en 11.5 van de Wsf 2000 overwogen dat prestatiebeurs moet worden omgezet in gift na het tijdig behalen van een diploma en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de minister ook andere delen van de door appellant ontvangen studiefinanciering (lening en collegegeldkrediet) had moeten omzetten in gift. Dat appellant ervan is uitgegaan dat ook de door hem ontvangen lening en het collegegeldkrediet zouden worden omgezet in gift als hij zijn diploma tijdig zou halen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico en rekening van appellant. Verder was appellant naar het oordeel van de rechtbank zelf verantwoordelijk voor het zich juist laten informeren over een eventueel recht op bijstand tijdens zijn studie.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartoe heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden naar voren gebracht, maar zich beperkt tot het nader toelichten van gronden die hij al eerder heeft aangevoerd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De Raad is het met dit oordeel eens en voegt aan de overwegingen van de rechtbank alleen nog het volgende toe.
4.2.
Voor de toepassing van de Wsf 2000 is appellant volledig gelijkgesteld met studenten met de Nederlandse nationaliteit. Het ontvangen van studiefinanciering in de vorm van een lening verplicht iedereen die deze studiefinanciering heeft ontvangen tot terugbetaling daarvan. Dat geldt dus ook voor appellant, zeker nu niet is gesteld of gebleken dat de minister daarover enig misverstand heeft laten ontstaan in zijn correspondentie met appellant of in zijn (ook in het Engels beschikbare) algemene informatie over de Wsf 2000. Onder de gedingstukken bevinden zich vanaf 2018 negen berichten aan appellant waarin steeds per onderdeel van de studiefinanciering apart is vermeld of het een lening of een prestatiebeurs/gift betreft. Bij de onderdelen lening en collegegeldkrediet staat vermeld dat de vorm een lening is.
4.3.
Dat studenten met dezelfde achtergrond als appellant, ongeacht hun studieresultaten, geen studieschuld opbouwen, indien zij in plaats van studiefinanciering een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, leidt er niet toe dat de minister, ingevolge enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, gehouden is om de gehele studieschuld van appellant – al dan niet met toepassing van de hardheidsclausule – om te zetten in gift. Hoe ruim- of enghartig gemeenten de Participatiewet jegens studerende statushouders toepassen bindt de minister namelijk niet bij de uitvoering van de Wsf 2000. Verder is de minister niet bij machte om studenten adequaat te informeren over hun eventuele recht op bijstand en ligt dit ook niet op zijn weg, zodat er geen grond is voor de conclusie dat de minister zijn zorgplicht jegens appellant niet is nagekomen.
4.4.
Tot slot merkt de Raad op dat voor de terugbetaling van studieleningen die zijn verstrekt op grond van de Wsf 2000 gunstige voorwaarden gelden. Zo krijgen debiteuren lang de tijd om studieleningen terug te betalen, is de hoogte van de bedragen die maandelijks moeten worden afgelost inkomensafhankelijk, en kunnen debiteuren de aflosfase op grond van de zogenoemde jokerregeling tijdelijk opschorten. De schuld die aan het einde van de aflosfase resteert, gaat op dat ogenblik teniet. Gegeven deze gunstige voorwaarden is de minister alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden gehouden om een studieschuld met toepassing van de hardheidsclausule kwijt te schelden. Van zulke zeer uitzonderlijke omstandigheden is in de situatie van appellant niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) H. de Brabander

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet studiefinanciering 2000
Artikel 5.7 - Omzetting in gift bij afstuderen binnen diplomatermijn hoger onderwijs
1.Indien een ho-student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een associate degree-opleiding afrondt, wordt de toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs voor de duur van de desbetreffende opleiding omgezet in een gift. Onverminderd de eerste volzin, wordt de toegekende reisvoorziening volledig omgezet in een gift.
2. Indien een ho-student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een opleiding als bedoeld in het eerste lid afrondt, wordt de resterende periode van de prestatiebeurs hoger onderwijs die ingevolge het eerste lid had kunnen worden omgezet in een gift verstrekt in de vorm van een gift indien hij een andere opleiding in de zin van deze wet, of een voltijdse masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b WHW die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, WHW aanvangt.
3. Indien een ho-student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding, hbo-masteropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding afrondt, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs voor de duur van de desbetreffende opleiding omgezet in een gift. Onverminderd de eerste volzin, wordt van de toegekende reisvoorziening één jaar extra omgezet in een gift.
4. Indien een ho-student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een opleiding als bedoeld in het derde lid afrondt, wordt de resterende periode van zijn prestatiebeurs hoger onderwijs verstrekt in de vorm van een gift indien hij een andere opleiding in de zin van deze wet, of een voltijdse postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b WHW aanvangt waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, WHW is verleend.
5.Met het afronden van een opleiding als bedoeld in het eerste of derde lid wordt gelijkgesteld het afronden van een deeltijdse opleiding of een opleiding van de Open Universiteit, voor zover deze opleiding krachtens de WHW daarmee gelijk wordt gesteld.
6.Met het afronden van een opleiding als bedoeld in het derde lid wordt eveneens gelijkgesteld het afronden van een wo-bacheloropleiding, voor zover de ho-student een aanvraag heeft ingediend tot gelijkstelling.
Artikel 11.5 – Hardheidsclausule
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Wet studiefinanciering 2000.