Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
9 juli 2025 dat appellant ook om een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Omdat het verzet ongegrond is, komt het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2025 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 6 september 2024 geoordeeld over een beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat executoriaal derdenbeslag had gelegd op zijn WIA-uitkering. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit beslag, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De Raad bevestigde in zijn uitspraak van 12 maart 2025 dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op de juiste wijze uitvoering had gegeven aan het beslag. Appellant heeft vervolgens verzet aangetekend, waarbij hij stelde dat hij geen geschil had met het Uwv en dat de eerdere uitspraak onjuist was. De Raad heeft het verzet behandeld op een zitting op 13 oktober 2025, maar beide partijen waren niet verschenen. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant niet de motivering van de eerdere uitspraak weerlegden. Het verzet werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.