ECLI:NL:CRVB:2025:1782
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering na WIA-beoordeling en de geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 10 mei 2023 een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen. Appellante, die zich eerder ziek had gemeld met psychische en fysieke klachten, stelde dat haar beperkingen waren toegenomen en dat zij niet in staat was de functies te vervullen die eerder in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) waren geselecteerd. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld sinds de WIA-beoordeling. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat appellante geschikt was voor de eerder geduide functies. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. De Raad concludeerde dat de medische situatie van appellante niet substantieel was gewijzigd en dat de weigering van de ZW-uitkering op juiste gronden was gebaseerd. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.