ECLI:NL:CRVB:2025:1802
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellant
In deze zaak gaat het om de verlaging van de Wajong-uitkering van appellant van 75% naar 70% van het minimumloon, die door het Uwv is doorgevoerd op basis van de vaststelling dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant, geboren in 1995, ontvangt sinds 2013 een Wajong-uitkering vanwege een respiratoire aandoening en een lichte verstandelijke beperking. Het Uwv heeft na onderzoek in 2017 geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij een onafhankelijke deskundige is ingeschakeld die bevestigde dat appellant op 1 januari 2018 over arbeidsvermogen beschikte. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij 24-uurszorg nodig heeft en dat dit zijn mogelijkheden tot arbeidsparticipatie belemmert. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de verlaging van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.