ECLI:NL:CRVB:2025:1806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
24/994 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van de conclusie dat appellante in de verzekerde periode over arbeidsvermogen beschikte. Appellante stelde dat zij haar arbeidsvermogen al vóór juni 2020 had verloren, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante in de periode van haar achttiende verjaardag tot vijf jaar daarna niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze beslissing. De Raad concludeerde dat de medische informatie die appellante had ingediend niet voldoende was om aan te tonen dat zij vóór de verzekerde periode geen arbeidsvermogen had. De uitspraak bevestigde de weigering van de Wajong-uitkering en stelde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2024, 23/2274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante is zij in de periode van [geboortedatum] 2014 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) tot [geboortedatum] 2019 duurzaam haar arbeidsvermogen verloren en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Voor appellante is mr. T.S. Brinkman, kantoorgenoot van mr. Velthorst, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft met een door het Uwv op 9 maart 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante onder meer lijdt aan een autismespectrumstoornis (ASS). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een psychiater, maatschappelijk werker, neuroloog en GZpsycholoog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 24 mei 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 1 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met een wijziging van de motivering. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante haar arbeidsvermogen buiten de voor de Wajong verzekerde periode is verloren. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. Er bestond geen aanleiding om nadere medische informatie bij de behandelend sector op te vragen. In wat appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medisch onderzoek is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapporten. De rechtbank heeft de stelling van appellante dat zij haar arbeidsvermogen vóór juni 2020 is verloren, niet gevolgd. In het rapport van 24 juli 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake was van een afwezigheid van arbeidsvermogen op het achttiende levensjaar of in de vijf jaar daarna. Uit de stukken blijkt dat appellante in deze periode weliswaar met forse beperkingen te kampen had, maar dat zij wel met begeleiding een opleiding heeft behaald en werkzaamheden heeft verricht. Daarom kan worden geconcludeerd dat in deze periode sprake was van arbeidsvermogen. De door appellante ingebrachte medische informatie geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om dit standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat appellante pas vanaf juni 2020 objectief voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en de afwezigheid van arbeidsvermogen als gevolg van een opname. Dat appellante vanaf juni 2020 geen arbeidsvermogen heeft, is echter niet relevant omdat voor de beoordeling van de Wajong slechts naar de daarvoor verzekerde periode wordt gekeken. Die periode was in juni 2020 al voorbij. Appellante heeft verder ook geen medische informatie ingebracht die aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep doet twijfelen. Op de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen hoeft niet meer te worden ingegaan, nu vast is komen te staan dat appellante in de voor de Wajong verzekerde periode beschikte over arbeidsvermogen. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij haar arbeidsvermogen al voor juni 2020 is verloren. Zij beschikte namelijk al voor [geboortedatum] 2019, dus nog binnen de verzekerde periode, niet over arbeidsvermogen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een grote hoeveelheid medische informatie overgelegd, waaronder een psychodiagnostisch onderzoek uit december 2023 en brieven van de psycholoog, psychiater en neuroloog uit de periode van 2009 tot 2024.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante het arbeidsvermogen pas in juni 2020, en daarmee niet binnen de voor de Wajong verzekerde periode van [geboortedatum] 2014 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) tot [geboortedatum] 2019, is verloren.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij haar arbeidsvermogen al voor [geboortedatum] 2019 is verloren. Het Uwv heeft in reactie op de in hoger beroep overgelegde stukken terecht overwogen dat hieruit geen nieuw beeld naar voren komt over de medische situatie van appellante. In deze stukken, waarvan een deel al eerder was overgelegd, is de medische problematiek van appellante beschreven en de hulp en begeleiding die zij hiervoor ontving. Dat sprake was van complexe problematiek, bestaande uit onder meer ASS en depressieve klachten met suïcidaliteit, was al bekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze problematiek daarom in bezwaar al betrokken bij de beoordeling. Daarnaast blijkt uit de stukken weliswaar dat de medische situatie van appellante is verslechterd, maar niet dat dit al voor [geboortedatum] 2019 het geval was. De crisiscontacten vanwege suïcidaliteit dateren van december 2019 en vallen daarmee buiten de verzekerde periode. Over de medische situatie van appellante in de maanden voor die contacten is weinig informatie beschikbaar. Appellante heeft gesteld dat haar klachten in deze periode identiek waren aan de klachten in juni 2020, toen zij werd opgenomen, maar dit kan niet worden afgeleid uit de medische informatie. Dat informatie over deze periode beperkt beschikbaar is, komt voor risico van appellante. Zij heeft immers pas in 2022, en daarmee laattijdig, een aanvraag gedaan.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante in juni 2020, en daarmee buiten de voor de Wajong verzekerde periode, haar arbeidsvermogen is verloren en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) S.P.A. Elzer