ECLI:NL:CRVB:2025:1807

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/225 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en de ingangsdatum van het recht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant had verzocht om een uitkering met terugwerkende kracht vanaf zijn achttiende verjaardag, maar de Raad oordeelde dat het recht op de Wajong-uitkering ingaat op de datum van aanvraag, in dit geval 17 april 2020. Appellant had in 2020 een aanvraag ingediend, maar het Uwv had deze aanvraag pas op die datum ontvangen. De Raad volgde de argumenten van appellant niet en bevestigde de beslissing van het Uwv om de uitkering niet eerder toe te kennen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de aanvraag laattijdig was en dat de wet geen ruimte biedt voor toekenning met terugwerkende kracht. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant verworpen. Hierdoor blijft de toekenning van de Wajong-uitkering per 17 april 2020 in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2024, 23/6295 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft toegekend per 17 april 2020. Volgens appellant had hij al sinds zijn achttiende verjaardag op [geboortedatum] 2002 recht op een Wajonguitkering en had het Uwv deze daarom al per die datum moeten toekennen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht niet eerder dan per 17 april 2020 een Wajong-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P. van Mulken, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1984, heeft met een door het Uwv op 17 april 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant gediagnosticeerd is met schizofrenie. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant na zijn achttiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden. Met een besluit van 13 juli 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Op 21 november 2022 heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij is vermeld dat appellant lijdt aan een bipolaire stoornis, schizofrenie en last heeft van paniek en achterdocht. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten. Met een besluit van 2 februari 2023 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 13 juli 2020.
1.3.
Bij besluit van 13 november 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld en nadere medische informatie overgelegd. Na de zitting op 6 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft F.B. van der Wurff, psychiater, als deskundige benoemd.
2.2.
De deskundige heeft op 26 augustus 2024 gerapporteerd. Het Uwv heeft hierin aanleiding gezien om op 2 oktober 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) te nemen, waarin aan appellant alsnog per 17 april 2020 een Wajonguitkering is toegekend.
2.3.
Appellant heeft in reactie op bestreden besluit 2 aangevoerd dat de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht dient te worden toegekend vanaf zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 2002.
Uitspraak van de rechtbank
2.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het door hem betaalde griffierecht, omdat appellant geen procesbelang meer heeft bij dit besluit nu het is ingetrokken. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 2 in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een laattijdige aanvraag waarop de Wajong 2015 van toepassing is. Uit artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong blijkt dat het recht op uitkering ingaat op de dag dat de aanvraag is ingediend. De wet biedt geen ruimte om daarvan af te wijken, waardoor een toekenning van de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Nu voor appellant de Wajong 2015 van toepassing is, kan artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong (de oude Wajong, die voor een andere periode geldt) geen uitkomst bieden voor appellant. Ook de door appellant genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2010 [1] betreft een situatie die niet gelijk is aan die van appellant en leidt daarom niet tot een ander oordeel. In die zaak gaat het namelijk om de oude Wajong, waar de wet- en regelgeving verschilt van de Wajong 2015. Dit betekent dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering per 17 april 2020 heeft toegekend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft zijn gronden tegen bestreden besluit 2 herhaald en aangevoerd dat de Wajong-uitkering al vanaf zijn achttiende verjaardag had moeten worden toegekend. Uit het rapport van de deskundige blijkt immers dat al sprake was van stoornissen voor en op het achttiende levensjaar. Op grond van artikel 1a:11 van de Wajong kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat de uitkering wordt toegekend vanaf de datum van de aanvraag. In dit geval is sprake van een kennelijke hardheid, gelet op de ernstige psychische problematiek van appellant vanaf 2000/2001. Verder heeft appellant in 2002 al een Wajong-uitkering aangevraagd, dan wel heeft hij dit geprobeerd. Het Uwv heeft dit ten onrechte niet nagekeken in de archieven. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de uitkering één jaar voor de aanvraag van 17 april 2020 had moeten worden toegekend. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 3:29 van de Wajong.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank bestreden besluit 2 over de toekenning van de Wajong-uitkering per 17 april 2020 terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geschil is uitsluitend of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering 17 april 2020 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) is.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv zijn Wajong-uitkering met terugwerkende kracht had moeten toekennen tot [geboortedatum] 2002 (de dag dat hij achttien jaar is geworden). Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, volgt uit artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong dat het recht op een Wajong-uitkering ingaat op de dag dat de aanvraag is ingediend. Het toekennen van een uitkering met terugwerkende kracht is op basis van deze bepaling dus niet mogelijk. Dat appellant in 2002 al een Wajong-uitkering heeft aangevraagd, zoals hij heeft gesteld, is niet gebleken. Het beroep van appellant op artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong, waarin de bevoegdheid voor het Uwv is geregeld om een Wajong-uitkering ambtshalve toe te kennen, slaagt niet. Appellant heeft in het geheel niet onderbouwd waarom in zijn geval sprake zou zijn van kennelijke hardheid.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van de Wajong-uitkering per 17 april 2020 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:11 van de Wajong luidt, voor zover relevant, als volgt:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die door de jonggehandicapte bij de aanvraag worden verstrekt.
4. Indien de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ambtshalve toe te kennen.

Voetnoten

1.CRvB 24 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL5751.