ECLI:NL:CRVB:2025:1808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/285 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor laatst verrichte arbeid na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich op 2 november 2022 ziek meldde met psychische klachten, verzocht om een ZW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellant niet in staat was om objectieve medische informatie te overleggen die zijn ongeschiktheid voor arbeid op de datum in geding kon onderbouwen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen, omdat appellant medisch gezien geschikt werd geacht voor zijn laatst verrichte arbeid als postsorteerder. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunt ondersteunt. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de beslissing van de rechtbank, waardoor de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 november 2023, 23/1435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant per 2 november 2022 een ZW-uitkering toe te kennen. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn eigen werk te verrichten zodat hij recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als postsorteerder voor 25 uur per week bij [naam] B.V. (ex-werkgever). Op 2 november 2022 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Appellant is door de bedrijfsarts van ex-werkgever gezien tijdens een spreekuur van 5 december 2022. De ex-werkgever heeft het Uwv verzocht om een beschikking op grond van de Ziektewet (ZW) af te geven omdat appellant ziek uit dienst is gegaan. Met een besluit van 13 december 2022 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een ZW-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan zijn conclusie dat appellant medisch gezien arbeidsgeschikt is voor zijn laatst verrichte arbeid van postsorteerder voor 25 uur per week. Appellant heeft in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er op de datum in geding (2 november 2022) sprake was van een andere medische situatie. Appellant heeft op de zitting bij de rechtbank naar voren gebracht dat hij zijn huisarts nog heeft bezocht en deze heeft gevraagd om informatie te verstrekken, maar dat deze daar niet aan mee wilde werken. De rechtbank heeft overwogen dat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zoals hier aan de orde het moet gaan om een situatie die onderbouwd kan worden met medische informatie. Het is niet genoeg dat appellant alleen zijn gezondheidsklachten noemt; deze moeten medisch objectiveerbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat appellant op grond van medisch objectiveerbare klachten ongeschikt is zijn arbeid te verrichten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij onterecht is ontslagen en dat hij daardoor en door zijn thuissituatie ziek was. Hij is vervolgens door het Uwv onzorgvuldig behandeld. Onterecht heeft de primaire arts ook in bezwaar geoordeeld. Bovendien is appellant tijdens het gesprek getreiterd. Ook op het werk gebeurde dat. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij de hele dag met pijn op bed ligt. Hij kan niet op schoenen lopen vanwege duizeligheid en kan daarnaast elk moment flauw vallen indien er mensen te dichtbij komen. Bij langer dan een uur staan gaan zijn benen trillen, zijn ogen draaien en wordt hij duizelig. Daarnaast heeft appellant te kennen gegeven dat hij op de wachtlijst staat bij Dimence om traumabehandeling te ondergaan.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5.2.
De beroepsgrond dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. Anders dan appellant heeft aangevoerd volgt uit de gedingstukken dat appellant door verschillende artsen is gezien. Bedrijfsarts R. Halma van Zorg van de Zaak heeft appellant op 5 december 2022 via videobellen gezien en gesproken. Appellant verbleef op dat moment in het buitenland. Tijdens de hoorzitting op 14 juni 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, J. Relyveld, appellant geobserveerd en gesproken. Niet gebleken is dat de hoorzitting met de verzekeringsarts bezwaar en beroep op onzorgvuldige wijze is verlopen.
5.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen wordt onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juni 2023 deugdelijk gemotiveerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op de datum in geding sprake zou zijn geweest van medische omstandigheden die hem verhinderden tot het uitvoeren van zijn taken als postpakket sorteerder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellant zich niet met gezondheidsklachten heeft gemeld bij een arts, dat hij geen behandeling heeft ondergaan en dat hij binnen vier weken na zijn ziekmelding naar Peru heeft kunnen afreizen. Er is geen medische grondslag voor het niet verrichten van de bedongen arbeid. De vaststelling van de bedrijfsarts dat andere, niet-medische, gronden in de weg stonden aan de (volledige) uitvoerbaarheid van de taken, dient buiten de besluitvorming over arbeidsongeschiktheid te blijven. Beoordeeld moet worden of appellant als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek arbeidsongeschikt is te achten voor zijn arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat dat niet het geval is.

Conclusie en gevolgen

Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.M.A. van de Geijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.
(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) D.M.A. van de Geijn