ECLI:NL:CRVB:2025:1809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/316 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van IVA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uwv op 52,04% per 22 juli 2022. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is voor extra beperkingen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek wordt afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen grond is voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, en dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan op 10 december 2025.

Uitspraak

25/316 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2025, 24/2692 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 22 juli 2022 heeft vastgesteld op 52,04%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Voor appellante is mr. De Jonge verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als senior buyer voor 40,46 uur per week. Op 24 juli 2020 heeft zij zich vanuit de situatie dat zij een werkloosheidsuitkering ontving ziekgemeld met visusklachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 51,42%. Het Uwv heeft bij besluit van 5 april 2023 aan appellante met ingang van 22 juli 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er aanleiding is extra beperkingen aan te nemen en heeft deze beperkingen neergelegd in de FML van 12 januari 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de maatmangegevens te wijzigen en twee van de vijf primair geselecteerde functies te laten vervallen en heeft een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 52,04%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het Uwv in de beroepsfase voldoende gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten van appellante en de beschikbare medische informatie een fysiek onderzoek geen toegevoegde waarde had, zodat naar het oordeel van de rechtbank het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank gemotiveerd toegelicht dat bij appellante geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en ook waarom er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan zoals neergelegd in de FML van 12 januari 2024. Appellante heeft in beroep geen medische gegevens verstrekt die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen reden gezien om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank op inzichtelijke wijze toegelicht waarom geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante ondanks dat in de functies sprake is van een belasting voor beeldschermwerk. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat het bestreden besluit eerst in beroep is voorzien van een toereikende onderbouwing, maar heeft aanleiding gezien dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante is op grond van het Schattingsbesluit en het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem bij de beoordeling van sterk wisselende belastbaarheid de beoordeling van de duurzaamheid van doorslaggevend belang bij de zelfredzaamheid en heeft het Uwv een onjuist criterium gehanteerd. Volgens appellante komt zij in aanmerking voor een IVA-uitkering per 22 juli 2022 als het Uwv wel het juiste criterium zou hebben toegepast. Volgens appellante heeft ten onrechte geen fysiek onderzoek plaatsgevonden. Verder stelt appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Zo is zij niet in staat zich te richten op informatie uit één bron zonder daarbij te worden afgeleid en is een urenbeperking aan de orde. De geselecteerde functies zijn niet geschikt voor appellante omdat dit veelal beeldschermwerk betreft. Tot slot stelt appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische gevolgen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 52,04% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Bij besluit van 15 april 2024 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 1 oktober 2023 een IVA-uitkering toegekend. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij al met ingang van 22 juli 2022 recht heeft op een IVA-uitkering. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst zij op de stukken die ten grondslag liggen aan de toekenning van de IVAuitkering per 1 oktober 2023, te weten het rapport van 20 februari 2024 van de arts van het Uwv, de FML van 20 februari 2024 en het rapport van 12 april 2024 van de arbeidsdeskundige. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet. De stukken die ten grondslag liggen aan de toekenning van de IVA-uitkering zien op een andere, latere datum in geding. Daarbij is van belang dat appellante zelf heeft gemeld dat er sinds oktober 2023 een verslechtering in haar gezondheid is opgetreden en er ook psychische klachten zijn ontstaan.
4.4.
De Raad heeft geen reden om een deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 52,04% in stand blijft. Bij deze uitkomst is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D. Semiz