ECLI:NL:CRVB:2025:1824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/778 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ

Op 10 december 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het CIZ, waarbij de aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is afgewezen. De Raad oordeelt dat er in de te beoordelen periode geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid van appellant is vastgesteld. Appellant, geboren in 2001, heeft een psychotische stoornis en een obsessief compulsieve stoornis. Op 4 mei 2023 heeft hij een aanvraag ingediend bij het CIZ, die op 25 september 2023 is afgewezen. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de afwijzing van het CIZ kunnen onderbouwen. De Raad concludeert dat het CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zorgbehoefte van appellant niet blijvend is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2025, 24/4070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het CIZ de aanvraag van appellant voor Wlzzorg terecht heeft afgewezen. Dat bij appellant sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid kan nog niet worden vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 november 2025. Appellant is niet verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. L. Bruijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren in 2001 en is bekend met een psychotische stoornis en een obsessief compulsieve stoornis. Namens appellant is op 4 mei 2023 een aanvraag bij het CIZ ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met het besluit van 25 september 2023, gehandhaafd met de beslissing op bezwaar van 14 maart 2024 (bestreden besluit), heeft het CIZ de aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft zich, op grond van een advies van een medisch adviseur, op het standpunt gesteld dat bij appellant sprake is van de grondslag psychische stoornis en dat momenteel sprake is van een noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen, maar dat nog niet vast te stellen is dat deze zorgbehoefte blijvend is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft – samengevat – overwogen dat het CIZ op zorgvuldige en toereikende wijze heeft gemotiveerd dat niet kan worden vastgesteld dat er voor appellant een blijvende noodzaak bestaat voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Het CIZ heeft zich hierbij mogen baseren op het advies van de medisch adviseur. Door appellant zijn geen medische stukken overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt moet worden getwijfeld. De omstandigheid dat een of meerdere eerdere behandelingen vanwege de complexiteit van de problematiek niet zijn aangevangen, betekent niet dat een andere behandeling ook niet kan slagen. Dat onzeker is of een behandeling het gewenste effect gaat hebben, is onvoldoende om voor een Wlz-indicatie in aanmerking te komen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Voorop staat dat de te beoordelen periode in deze zaak loopt van 1 mei 2023 (datum aanvraag) tot en met 14 maart 2024 (datum bestreden besluit).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht en zich grotendeels beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
4.3.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die doen twijfelen aan het medisch advies waarop het CIZ het bestreden besluit heeft gebaseerd. In de eerder door appellant genoemde brief van zorgbedrijf I-psy van 11 augustus 2020 is weliswaar vermeld dat appellant vanwege de complexiteit van zijn problematiek daar niet in behandeling kon worden genomen, maar is vervolgens geadviseerd om appellant aan te melden voor een behandeling bij een FACT team. Hieruit kan niet worden afgeleid dat er bij appellant sprake is van een onvermogen om behandelingen te ondergaan. Voor een dergelijk onvermogen zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de door het CIZ opgevraagde en verkregen medische informatie van Antes Zorg van 15 september 2023 dat er mogelijkheden tot behandeling zijn, maar dat appellant alleen openstaat voor medicamenteuze behandeling.
4.4.
Met de rechtbank is de Raad daarom van oordeel dat het CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de te beoordelen periode een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid bij appellant niet is komen vast te staan.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) D. Hardonk-Prins

(getekend) H. de Brabander

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3.2.1, eerste en tweede lid, van de Wet langdurige zorg
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een psychische stoornis of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
a. blijvend: van niet voorbijgaande aard;
(…).