1.2.Bij besluit van 24 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML van 16 maart 2023 vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens één van de onder de SBC-code 111180 productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) geselecteerde functies laten vervallen en heeft binnen die code een andere passende functie geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 37,61%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft wel aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft overwogen dat volgens de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) sprake is van beperkingen op item 1.6 van de FML, wanneer iemand niet zonder hulp en steun van anderen in staat is zijn activiteiten te starten, uit te voeren en te beëindigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 december 2023 gemotiveerd dat appellante bijvoorbeeld in staat is tot zelfverzorging en om zelf met de auto naar een afspraak te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij niet in staat is voor zichzelf te zorgen. Dat zij voor bijvoorbeeld haar dagelijks boodschappen hulp inroept, is daartoe onvoldoende. De stelling van appellante, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding had moeten zien om een beperking aan te nemen ten aanzien van een verhoogd persoonlijk risico (item 1.8.6) vanwege haar gebruik van Tramadol, heeft de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat appellante het middel Tramadol af en toe gebruikt en zij heeft niet gesteld last te hebben van bijwerkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom kunnen volstaan met een beperking op beroepsmatig chauffeurswerk. De rechtbank heeft ook geconcludeerd dat, waar appellante heeft gesteld dat sprake is van een verstoorde prikkelverwerking ten aanzien van visuele prikkels, de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank acht in beroep navolgbaar gemotiveerd dat met de omschreven beperking ten aanzien van de activiteiten van anderen (item 1.8.1) voldoende rekening is gehouden met de medisch onderbouwde klachten van appellante. Hiervoor zijn beperkingen aangenomen met betrekking tot de contacten met anderen en auditieve prikkels. Appellante is namelijk wel in staat auto te rijden of televisie te kijken en de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidt de klachten van appellante ten aanzien van de verwerking van prikkels dan ook als klachten die zich voordoen bij drukte. Dit medisch oordeel is mede gebaseerd op informatie van appellante en haar psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken van aanwijzingen dat appellante meer beperkt moet worden geacht wat betreft visuele mogelijkheden. Wat de fysieke klachten van appellante betreft heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 februari 2024 heeft toegelicht dat appellante een AC-luxatie heeft doorgemaakt aan de linkerschouder, waarbij het gewricht tussen haar sleutelbeen en gehele schoudergewricht ontwricht is geweest. Vervolgens is een deel van het sleutelbeen in 2021 verwijderd, waarna zij nog resterende pijnklachten in het gehele gebied van de linkerschouder ervaart. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van een discrepantie tussen deze klachten en de bevindingen bij het orthopedisch onderzoek. Specifieke afwijkingen aan de nek, arm en handen bij appellante zijn niet vastgesteld. Er is tijdens het spreekuur niet gebleken van bewegingsbeperkingen in het linkerschoudergewricht, behoudens beperkingen bij adductie. Er zijn geen gespannen spieren in de nek of schouderregio. Ook de orthopeed heeft geen ernstige afwijkingen gevonden. Dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat vrijwel alle bewegingen van de linkerschouder mogelijk zijn en dat er daarom geen beperkingen zijn in het gebruik van de nek en de linkerarm zelf noch de elleboog. Alleen bewegingen die het gebruik van het linker sleutelbeen noodzaken, is beperkt qua frequentie. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen volgen in zijn standpunt dat weliswaar de diagnose ‘pijn in de bovenste extremiteit’ is gesteld, maar dat dit in het geval van appellante voortkomt uit haar sleutelbeen. Niet is met medische informatie onderbouwd dat de pijnklachten van appellante voortkomen uit de arm, nek of schouder of dat beperkingen bestaan voor (frequent) reiken (zonder te eleveren). De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan het medisch oordeel te twijfelen, dat een urenbeperking niet is aangewezen. Appellante heeft geen objectieve medische stukken heeft overgelegd die afbreuk doen aan dat oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit ook voorzien van een voldoende deugdelijke arbeidskundige grondslag.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat zij (nog steeds) beperkt is ten aanzien van het zelfstandig handelen. De in het kader van de beoordeling voor de Wajong in 2014 vastgestelde beperkingen zijn nog steeds van toepassing. Appellante gaat uit zichzelf meestal niet door tot het gestelde doel bereikt is en doet niet zelf tijdig een beroep op hulp van anderen wanneer de situatie dat gebiedt. Appellante heeft ook haar standpunt gehandhaafd, dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen beperking in de FML hebben aangenomen ten aanzien van het item 1.8.6, in verband met het gebruik van Tramadol. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiervoor wel een beperking aangenomen ten aanzien van beroepsmatig chauffeurswerk. Appellante is van mening dat ook uit preventieve overwegingen een beperking op dit item zou moeten worden vastgelegd, vanwege de negatieve invloed die Tramadol kan hebben op het reactie- en concentratievermogen. Appellante handhaaft haar standpunt dat de beperking die de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het item 1.8.1 heeft toegekend ook had moeten zien op visuele drukte/prikkels en niet alleen op auditieve prikkels. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat er in ieder geval geen sprake mag zijn van veel mensen die heen en weer lopen en die veel praten in de directe omgeving van appellante. Er mag ook geen sprake zijn van veel verschillende activiteiten rondom appellante. Dit is in feite een beperking die betrekking heeft op visuele prikkels. Deze specifieke beperking maakt in ieder geval de functies productiemedewerker textiel (geen kleding) en assemblagemedewerker elektrotechnische producten ongeschikt voor appellante. Appellante blijft van mening dat er ook voldoende redenen zijn om een beperking ten aanzien van frequent reiken tijdens het werk (item 4.8) toe te kennen, met name vanwege haar schouderklachten. Appellante kan het niet volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van item 4.7 aanneemt dat sprake is van problemen ten aanzien van de schouder, terwijl er in het kader van item 4.8 wordt gesteld dat hiervan geen sprake zou zijn. Zonder het gebruik van de schouder kan men een reikbeweging niet maken. Nu appellante een bewegingsbeperking heeft van de linkerschouder en zij hierdoor haar linkerschouder niet onbeperkt kan gebruiken, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende reden moeten zien voor een beperking ten aanzien van frequent reiken. Appellante heeft ook haar standpunt gehandhaafd dat er voldoende reden is voor een urenbeperking. Van belang acht zij daarbij dat bij de in 2014 uitgevoerde Wajong-beoordeling een urenbeperking is aangenomen van twintig uur per week, vier uur per dag. De algehele gezondheidssituatie is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de Wajong-beoordeling. Er is derhalve geen enkele reden om aan te nemen dat de in 2014 aangenomen urenbeperking in 2022 niet meer van toepassing zou zijn.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.