ECLI:NL:CRVB:2025:1830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
25/682 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat er bij appellant met ingang van 19 december 2022 geen sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 12 november 2018, zoals vereist volgens artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Appellant had aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten waren toegenomen, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De medische onderzoeken waren zorgvuldig uitgevoerd en de conclusies van de verzekeringsartsen waren deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant had geen nieuwe argumenten of medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze hadden vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was en dat de eerdere WIA-uitkering terecht was geweigerd. De uitspraak van de Raad betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 maart 2025, 23/8051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellant met ingang van 19 december 2022 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 12 november 2018 in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten en medicijngebruik dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.C. Haanappel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Haanappel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 40,10 uur per week. Op 7 januari 2015 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten na een auto-ongeluk. Bij besluit van 13 december 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 4 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,98%.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2018 is de loongerelateerde WGA-uitkering per 19 april 2018 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. In bezwaar tegen dit besluit heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 augustus 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en heeft op basis van deze functies een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van minder dan 35%. Dit heeft geleid tot het voornemen van het Uwv tot wijziging van het besluit van 17 januari 2018 en beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering per 12 november 2018. Op dit voornemen heeft appellant gereageerd en heeft een brief van een psychiater ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat zijn psychische klachten zijn onderschat. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in deze gronden en informatie geen aanleiding gezien het standpunt van de primaire arts te wijzigen. Bij besluit van 4 december 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 12 november 2018 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij uitspraak van 12 januari 2022 [1] is dit besluit in rechte komen vast te staan.
1.3.
Appellant heeft zich met een formulier “wijziging doorgeven over uw gezondheid” op 11 december 2022 bij het Uwv gemeld met toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Een verzekeringsarts heeft onderzoek verricht en de diagnoses long covid, PTSS, depressieve episode en whiplashtrauma gesteld. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de klachten die voortkomen uit long covid met benauwdheidsklachten een andere ziekteoorzaak betreffen als voorheen. Op grond hiervan heeft het Uwv bij besluit van 3 januari 2023 geweigerd appellant met ingang van 19 december 2022 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 17 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 november 2023 ten grondslag, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog expliciet heeft overwogen dat op 19 december 2022 geen sprake is van toename van beperkingen in vergelijking met de FML van 28 augustus 2018, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak/ziekteoorzaken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) op zorgvuldige en op navolgbare wijze hebben geconcludeerd dat per 19 december 2018 geen sprake is van toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak waarvoor eerder aan appellant een WIA-uitkering is toegekend. In het rapport van 17 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep helder uiteengezet waarom geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen voor de in 2018 al bekende psychiatrische diagnoses en de daaruit volgende klachten en belemmeringen. Uit de informatie van de eigen psychiater van appellant volgt dat de aard en de ernst van het psychiatrisch ziektebeeld niet is veranderd, maar (alleen) de wijze waarop appellant daarmee omgaat (inactiviteit en de ziekterol waarin appellant verkeert). Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 mei 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellant in beroep ingebrachte stukken niet tot een ander oordeel leiden.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten al vanaf juli 2022 zijn toegenomen en dat daarom toen de medicatie is verhoogd, dus voor de datum in geding. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de brieven van psychiater R. Tonneyck van 17 oktober 2023, 4 april 2024 en 8 mei 2024. Appellant heeft ook op het wijzigingsformulier vermeld dat – naast de klachten als gevolg van Covid – de psychische klachten zijn toegenomen. Appellant is het niet eens met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de psychiatrische diagnoses ongewijzigd zijn gebleven en dat daar al in voldoende mate rekening mee is gehouden. Hoewel de diagnoses PTSS en depressie hetzelfde zijn, kunnen de hieruit voortvloeiende beperkingen toenemen, wat bij appellant het geval is. In dit kader is van belang dat niet de aard van een diagnose bepalend is bij de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar de klachten en beperkingen ten gevolge van ziekte. De verzekeringsarts heeft hier volgens appellant onvoldoende onderzoek naar gedaan.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om geen WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
5.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd noch nieuwe medische gegevens ingebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 17 november 2023 en 29 mei 2024.
5.4.
In de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep is deugdelijk gemotiveerd, ook aan de hand van de door appellant ingebrachte stukken, dat geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. In het rapport van 17 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellant heeft gezien op een hoorzitting, opgemerkt dat uit de brief van psychiater Tonneyck, waarin weliswaar is vermeld dat de stemming van appellant vanaf juli 2022 is verminderd, niet blijkt dat de aard en de ernst van het psychiatrisch klachtenbeeld, bestaande uit PTSS en depressie, is veranderd, maar eerder dat de wijze van omgaan met de klachten en een grote mate van inactiviteit appellant moedelozer heeft gemaakt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de psychiatrische klachten al volledig rekening gehouden met de beperkingen op de FML van 28 augustus 2018, waarin meerdere beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd, mede omdat geen medische gegevens aanwezig zijn die aanleiding geven voor een ander oordeel.
5.5.
De grond van appellant dat de brieven van psychiater Tonneyck in combinatie moeten worden bezien met het feit dat sprake is van verhoging van medicatie, leidt evenmin tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 mei 2024 geconcludeerd dat uit de brieven van psychiater Tonneyck en het medicatieoverzicht niet is gebleken dat ten tijde van de datum in geding, 19 december 2022, de medicatie is verhoogd. Verhoging van medicatie zou pas in maart 2023 hebben plaatsgevonden en op de hoorzitting zou appellant hebben meegedeeld dat de medicatie pas medio 2023 is verhoogd. Uit de brief van psychiater Tonneyck van 8 mei 2024, waarin is vermeld dat de medicatie is verhoogd vanwege toegenomen klachten, kan dan ook niet worden afgeleid dat in december 2022 reeds sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) M.E. Fortuin

(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.CRvB 12 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:241.