ECLI:NL:CRVB:2025:1836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering aan appellant met toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 2 augustus 2021. Appellant, die zich op 16 april 2018 ziekmeldde met schouderklachten, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaaldelijk besproken en geconcludeerd dat deze niet slagen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.