ECLI:NL:CRVB:2025:1838

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/253 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerdere besluiten tot afwijzing Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had eerder aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv waren afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden. De appellant stelde dat hij nieuwe informatie had die aanleiding moest geven om terug te komen op de eerdere besluiten van 19 september 2017, 2 oktober 2018 en 24 september 2019. De Raad oordeelde echter dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere besluiten onjuist maakten. De medische informatie die door de appellant was overgelegd, toonde niet aan dat hij op zijn achttiende verjaardag beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op de eerdere besluiten. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2024, 24/2349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant heeft hij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden gesteld die voor het Uwv reden moeten zijn om terug te komen van de besluiten van 19 september 2017, 2 oktober 2018 en 24 september 2019 waarbij is geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Ook is er volgens appellant sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht is gebleven bij de weigering om een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 november 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn vader [naam vader] en mr. P.J.A. van de Laar, advocaat (kantoorgenoot van mr. Van de Laar). Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een op 19 juli 2017 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant in 2015 een psychose heeft gehad waarvoor hij onder behandeling is. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van psychiater M.C. Doorakkers van 4 januari 2016 en 25 maart 2016, informatie van 6 januari 2016 van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige [naam 1] en sociaal geriater [naam 2] en een waarneembericht van 17 december 2015 van huisarts [naam 3]. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 19 september 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat bij appellant op zijn achttiende verjaardag geen sprake was van verminderde mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Appellant krijgt om die reden geen Wajong-uitkering. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Met een door het Uwv op 26 september 2018 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 19 september 2017. Met een besluit van 2 oktober 2018 heeft het Uwv beslist dat niet wordt terugkomen van het besluit van 19 september 2017, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
1.3.
Met een door het Uwv op 23 september 2019 ontvangen formulier heeft appellant voor de derde keer een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft bij besluit van 24 september 2019 beslist dat deze aanvraag niet in behandeling wordt genomen omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld. Appellant is sinds 2014 ook niet meer aan te merken als student en hij behoort niet meer tot de doelgroep van de Wajong.
1.4.
Appellant heeft met een door het Uwv op 14 november 2023 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van schizofrenie en appellant een zware psychose heeft. Het Uwv heeft na een medisch onderzoek bij besluit van 8 januari 2024 beslist dat niet wordt teruggekomen van de besluiten van 19 september 2017, 2 oktober 2018 en 24 september 2019 omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld die ertoe leiden dat die besluiten onjuist zouden zijn. Het Uwv heeft verder uiteengezet dat de verzekeringsarts beoordeeld heeft of sprake is van een toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde aandoening binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellant. Dit is niet aan de orde omdat niet is aangetoond dat bij appellant op zijn achttiende verjaardag sprake is van objectief aantoonbare structurele beperkingen als rechtstreeks en aantoonbaar gevolg van ziekte of gebreken. Van toegenomen arbeidsongeschiktheid kan daarom geen sprake zijn.
1.5.
Bij besluit van 18 april 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft uiteengezet dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven om van het besluit van 19 september 2017 terug te komen omdat de inhoud van de meegestuurde informatie bij de aanvraag van 14 november 2023 al bekend was of eerder aangevoerd kon worden. De informatie ziet op de situatie van appellant na zijn achttiende verjaardag en geeft geen aanleiding om terug te komen van het besluit van 19 september 2017. Een beoordeling of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid is niet aan de orde nu niet is aangetoond dat appellant op zijn achttiende verjaardag objectief aantoonbare structurele beperkingen had als rechtstreeks en aantoonbaar gevolg van ziekte of gebrek. Het Uwv heeft verder overwogen dat de duuraanspraak niet aan de orde is omdat appellant niet toereikend heeft onderbouwd dat hij  zoals appellant in bezwaar heeft aangevoerd  al twaalf jaar ernstige problemen heeft.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant met zijn aanvraag beoogd heeft dat wordt teruggekomen van de eerdere besluiten, dat appellant een beroep gedaan heeft op toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag en dat appellant heeft verzocht om voor de toekomst terug te komen van de eerdere besluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld. De door appellant overgelegde informatie van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige [naam 1] van 22 december 2015 en psychiater Doorakkers van 4 januari 2016 is ook overgelegd bij zijn eerdere Wajong-aanvragen. Het medisch dossier van het Maxima Medisch Centrum is niet eerder door appellant overgelegd, maar betreft wel informatie die eerder door appellant overgelegd had kunnen worden. Uit de stukken blijkt dat bij appellant sprake is van psychische problematiek, maar zien alle op de opname in december 2015. Uit de stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de psychische problematiek bij appellant op zijn achttiende verjaardag al aanwezig was. De rechtbank heeft verder geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellant. De ingebrachte informatie onderbouwt dit niet. De psychische klachten van appellant waren nog niet aantoonbaar aanwezig op zijn achttiende verjaardag. Met betrekking tot het verzoek van appellant om toepassing van de duuraanspraak-jurisprudentie heeft de rechtbank overwogen dat appellant er niet in geslaagd is aan te tonen dat zijn arbeidsvermogen in de eerdere besluiten onjuist is vastgesteld. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd om de Wajong-uitkering voor de toekomst te herzien.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Uit de informatie van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige [naam 1] van 22 december 2015 en de informatie van psychiater Doorakkers van 4 januari 2016 kan namelijk worden afgeleid dat appellant reeds voor zijn achttiende verjaardag psychische problemen had. Het is een feit van algemene bekendheid dat de psychische problemen die appellant heeft, paranoïde schizofrenie en psychoses, niet van de ene op andere dag ontstaan. Appellant heeft benoemd dat zijn problemen met een crisisbeoordeling op 22 december 2015 zijn toegenomen, dat hij daarna vele malen is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en dat hij daardoor niet in staat is om deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft ter zitting van de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen op de afgewezen Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van de besluiten van 19 september 2017, 2 oktober 2018 en 24 september 2019 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
5.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.3.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellant overgelegde informatie van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige [naam 1] van 22 december 2015 en psychiater Doorakkers van 4 januari 2016 ook bij zijn eerdere Wajong-aanvragen is overgelegd en beoordeeld, zodat dit geen nieuwe feiten betreft.
5.4.
Verder heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat uit de stukken blijkt dat bij appellant sprake is van psychische problematiek, maar dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de psychische problematiek bij appellant op zijn achttiende verjaardag al aanwezig was. Psychiater Doorakkers beschrijft in zijn brief van 4 januari 2016 dat de psychiatrische voorgeschiedenis van appellant blanco is. In de brief van 22 december 2015 van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige [naam 1] is beschreven dat het toestandsbeeld van appellant wellicht al jaren bestaat, maar dat dit onduidelijk is omdat het ontbreekt aan een goede heteroanamnese. Gegeven deze opmerkingen en de omstandigheid dat er geen medische informatie beschikbaar is over de achttiende verjaardag van appellant of de periode daarvoor, maakt dat ook de Raad geen aanleiding heeft voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat niet gebleken is dat appellant op zijn achttiende verjaardag verminderde mogelijkheden had als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek waardoor hij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en recht had op een Wajong-uitkering. Een beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid is (daarom) niet aan de orde.
5.5.
Het Uwv heeft het verzoek om terug te komen van de besluiten van 19 september 2017, 2 oktober 2018 en 24 september 2019 dan ook met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen om te oordelen dat de afwijzing om voor het verleden terug te komen van deze besluiten van evident onredelijk is. Nu uit de ingebrachte medische informatie niet blijkt van de onjuistheid van deze besluiten, is er evenmin aanleiding om voor de toekomst terug te komen van deze besluiten.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van de besluiten van 19 september 2017, 2 oktober 2018 en 24 september 2019 in stand blijft.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

(getekend) D.S. de Vries

(getekend) H.A. Baars

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.