ECLI:NL:CRVB:2025:1841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/382 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om terug te komen van het besluit tot weigering een Wajong-uitkering toe te kennen na herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen op een eerder besluit van 16 mei 2014, waarin appellante geen Wajong-uitkering werd toegekend. Appellante stelde dat haar belastbaarheid in 2014 onjuist was vastgesteld, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht het verzoek om herziening had afgewezen.

Appellante, geboren in 1996, had in 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij in staat was om 100% van het minimumjeugdloon te verdienen. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, waaronder een verzoek om terug te komen op het besluit van 16 mei 2014, heeft de rechtbank Limburg in 2022 geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet leidde tot een ander inzicht in haar situatie. De Raad volgde de rechtbank in haar conclusie dat de eerder vastgestelde belastbaarheid van appellante niet onjuist was en dat er geen aanleiding was om terug te komen op de eerdere afwijzing van de Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 januari 2025, 23/456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 16 mei 2014, waarin het Uwv heeft geweigerd appellante een Wajonguitkering toe te kennen. Appellante heeft gesteld dat, gelet op de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, de belastbaarheid in 2014 onjuist is vastgesteld. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 16 mei 2014 heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.C. Dabekaussen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 november 2025. Appellante heeft door middel van een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Dabekaussen. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft op 13 februari 2014 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Bij besluit van 16 mei 2014 heeft het Uwv appellante geen Wajonguitkering toegekend omdat ze 100% van het minimum (jeugd)loon kan verdienen.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 8 november 2018 ontvangen formulier een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Bij besluit van 7 januari 2019 heeft het Uwv deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 16 mei 2014 en dit verzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Ook is bij dit besluit vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Appellante heeft op 7 februari 2020 wederom een aanvraag gedaan voor een Wajonguitkering. Daarbij heeft appellante informatie gevoegd van een psychodiagnostisch onderzoek van 17 november 2010, een verklaring van de psychiater L.J.M. Evers van 6 augustus 2007, een psychodiagnostisch verslag van 12 september 2005, een eindverslag van Gastenhof en een brief van psychiater M. Castelot van 7 januari 2020. Bij besluit van 31 maart 2020 heeft het Uwv geen aanleiding gezien terug te komen van de besluiten van 16 mei 2014 en 7 januari 2019 omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
1.4.
Het door appellante tegen het besluit van 31 maart 2020 gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 21 september 2020. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Tegen het besluit van 21 september 2020 heeft appellante beroep ingesteld.
1.5.
Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank Limburg dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2020 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe heeft de rechtbank verwezen naar de door appellante overgelegde verklaringen van de psychiaters Evers en Castelot uit 2007 en 2020 waarin als diagnoses staan vermeld een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, depressieve stoornis eenmalig, ongespecificeerde voedings- of eetstoornis, stoornis in alcoholgebruik licht en gebruik van een ander middel en een persoonlijkheidsstoornis, cluster B: borderline trekken en een DD autisme spectrum stoornis. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom met deze diagnoses geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Verder is het Uwv niet kenbaar ingegaan op de herziening voor zover het de toekomst betreft (duuraanspraak). Ook op dit punt is het besluit van 21 september 2020 onvoldoende gemotiveerd.
1.6.
Bij besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2023.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de eerdere weigering van Wajong-uitkering. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn conclusie dat de informatie van psychiater Evers uit 2007 geen nieuw feit is omdat die informatie ook bij eerdere aanvragen ingediend had kunnen worden. Verder gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in op de diagnose PDDNOS en de door psychiater Castelot in 2020 als hoofddiagnose gestelde trekken van cluster B en C persoonlijkheidsproblematiek. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou de persoonlijkheidsproblematiek wel als een nieuw feit kunnen worden gewaardeerd maar geeft dit geen ander inzicht ten aanzien van de belastbaarheid van appellante zoals beschreven in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 20 december 2018. De stelling van appellante dat zij in het verleden bewust een onjuist beeld van haar handelen en functioneren heeft gecreëerd en dat mede daardoor een onjuiste diagnose is gesteld, baat haar naar het oordeel van de rechtbank niet. Het Uwv heeft terecht het standpunt ingenomen dat bij de beoordeling in 2014 al bekend was dat appellante ‘zo normaal mogelijk wilde overkomen’.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die tot herziening moeten leiden, ook naar de toekomst toe op grond van de duuraanspraakjurisprudentie. Volgens appellante blijkt uit het rapport van psychiater Castelot uit 2020 dat, uit hoofde van de cluster B en C persoonlijkheidsproblematiek, beperkingen bestaan op het empathisch vlak, ten aanzien van het reguleren van emoties en dat er impulsief gedrag wordt vertoond. Alleen al op deze onderdelen moeten er meer beperkingen worden aangenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen op de eerder afgewezen Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Zoals bevestigd ter zitting, heeft appellante met haar aanvraag van 7 februari 2020 beoogd om voor zowel het verleden als voor de toekomst terug te komen van het besluit van 16 mei 2014.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven terug te komen van het eerdere afwijzingsbesluit van 16 mei 2014. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellante wordt er niet in gevolgd dat de inmiddels gediagnosticeerde persoonlijkheidsproblematiek tot beperkingen moet leiden op het empathisch vlak, het reguleren van emoties en impulsief gedrag. Deze aspecten worden namelijk niet genoemd in de door appellante aangehaalde brief van psychiater Castelot van 7 januari 2020. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van appellante niet kunnen aanwijzen uit welke passage van deze brief, dan wel een ander (nieuw) medisch stuk, een onderbouwing blijkt van de door haar gestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat de door appellante overgelegde medische informatie niet leidt tot een ander beeld over de medische situatie op het achttiende jaar. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt voorts niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.4.
Gelet op wat hierboven is overwogen, wordt het Uwv eveneens gevolgd in zijn standpunt dat er geen aanleiding bestaat om voor de toekomst van het besluit van 16 mei 2014 terug te komen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 16 mei 2014 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

(getekend) D.S. de Vries

(getekend) H.A. Baars