ECLI:NL:CRVB:2025:1842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/397 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen van jonggehandicapte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die op de dag dat zij 18 jaar werd, geen arbeidsvermogen zou hebben. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft op 23 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf te lijden aan juveniele idiopathische artritis (JIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, wat appellante niet kon accepteren.

De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op de relevante datum over arbeidsvermogen beschikte, en dat de door haar aangevoerde klachten niet voldoende onderbouwd zijn. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige gevolgd, die stelden dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie.

De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2025, 23/6229 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2021 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 november 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 2003. Zij heeft op 23 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante lijdt aan juveniele idiopathische artritis (JIA). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de kinderartsreumatoloog van 26 januari 2023. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en daaruit geconcludeerd dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 17 februari 2023 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 4 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een expertise te laten uitvoeren door een psychiater en een klinisch neuropsycholoog. Zij hebben op 12 februari 2024 gerapporteerd. De psychiater heeft na onderzoek vastgesteld dat bij appellante sprake is van ziektegedrag waarvoor geen duidelijke verklaring vanuit een psychiatrische stoornis aannemelijk is. Het Uwv heeft naar aanleiding hiervan een nader verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht en vervolgens geconcludeerd dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, zodat de Wajong-uitkering terecht is afgewezen. Appellante heeft hierop gereageerd.
Uitspraak van de rechtbank
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en het door haar betaalde griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht door in bezwaar niet het aangekondigde expertiseonderzoek te verrichten. Het bestreden besluit is op dit punt onzorgvuldig. Het Uwv heeft dit gebrek in beroep hersteld door alsnog een expertiseonderzoek uit te laten voeren.
2.3.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit het rapport van 20 februari 2024 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uit het rapport van 21 mei 2024 navolgbaar zijn. De standpunten van appellante trekken deze conclusies niet in twijfel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat de psychiater geen psychiatrische stoornis heeft vastgesteld waaruit de klachten van appellante kunnen worden verklaard. Uit de informatie van de reumatoloog blijkt dat de klachten ook niet kunnen worden verklaard door de JIA, omdat die in remissie is. De stelling van appellante dat ten onrechte is overwogen dat een medisch objectiveerbare grondslag voor haar klachten ontbreekt, wordt dan ook niet gevolgd. De stelling dat de JIA niet in remissie is treft geen doel, omdat daarvoor geen medische onderbouwing is. Dat uit het expertiseonderzoek volgt dat er geen aanwijzingen zijn voor bewust of onbewust overdrijven van klachten, leidt ook niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat in het expertiserapport duidelijk is aangegeven dat er aanwijzingen zijn voor overrapporteren en onderpresteren. Daaruit is geconcludeerd dat de klachten niet verklaard zijn, dat aanwijzingen voor ziekte niet zijn gebleken en dat er aanwijzingen zijn dat appellante minder klachten heeft dan ze meldt en meer kan dan dat zij demonstreert. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in die motivering gevolgd. Dat appellante nog steeds klachten en pijnen ervaart, brengt daarin geen verandering.
2.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijke expert in te schakelen. De arbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Dit betekent dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, zodat zij geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij niet beschikt over arbeidsvermogen, ook niet in de toekomst. Ze heeft ernstige reumatische klachten, een oogontsteking en mogelijk een somatische symptoomstoornis. Appellante is niet vier uur per dag belastbaar en zij beschikt niet over basale werknemersvaardigheden en kan geen taak verrichten in een arbeidsorganisatie.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [geboortedatum] 2021 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellante niet vier uur per dag belastbaar is, geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.3.
De rechtbank heeft de gronden die appellante in beroep heeft aangevoerd uitvoerig besproken en goed gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd of overgelegd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij niet vier uur per dag belastbaar is als gevolg van haar pijnklachten, depressieve klachten en gebrek aan energie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie van de reumatoloog bestudeerd en op basis hiervan inzichtelijk gemotiveerd dat de aandoening JIA thans volledig in remissie is. Wat gebleven is, zijn pijnklachten met invloed op het functioneren. Er zijn echter geen aanwijzingen voor fysieke afwijkingen door ziekte die maken dat appellante niet kan of mag bewegen, mobiliseren, oefenen, trainen of arbeidshandelingen mag verrichten. Dat de behandelaar bij lichamelijk onderzoek geen functieafwijkingen vond, past daarbij. Toetsend aan de richtlijn 'Duurbelastbaarheid in arbeid’ is geen arbeidsduurbeperking aan de orde, omdat er geen ernstige aandoening is die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Er is ook geen verminderde beschikbaarheid voor arbeid wegens tijdsbeslag door therapie en er is geen preventieve indicatie, omdat volledig werken in passend werk zou leiden tot schade aan de gezondheid. Naar aanleiding van het uitgebrachte expertiserapport van de klinisch neuropsycholoog en psychiater, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 mei 2024 aanvullend gerapporteerd dat uit de medische informatie niet is gebleken dat sprake is van een ziekte waardoor appellante niet vier uur per dag belastbaar is. Een psychische aandoening werd niet vastgesteld. Dat appellante een hoge lijdensdruk heeft en daadwerkelijk klachten ervaart, doet hier niet aan af. Deze klachten kunnen onvoldoende verklaard worden door de medische informatie en zijn daarmee onvoldoende onderbouwd.
4.5.
Appellante wordt evenmin gevolgd in haar stelling dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, omdat zij ADL-afhankelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover in het rapport van 21 mei 2024 overwogen dat er niet van een ziekte is gebleken waardoor appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft of geen vaardigheden kan ontwikkelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 juni 2024 geconcludeerd dat appellante geen beperkingen heeft voor activiteiten die gerelateerd zijn aan het begrijpen, onthouden en uitvoeren van instructies. Appellante heeft met succes een vmbo en mbo-2 opleiding afgerond, waarmee zij ook in de praktijk heeft aangetoond dat zij instructies kan begrijpen, onthouden en uitvoeren en dat zij afspraken kan nakomen. Zij beschikte om die reden op haar achttiende verjaardag over basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen hierin worden gevolgd.
4.6.
Tot slot slaagt ook de beroepsgrond van appellante dat de taak ‘invoeren van gegevens (1601)’ voor haar niet geschikt is vanwege oogklachten, niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de bij appellante vastgestelde uveitis en overwogen dat appellante oogklachten heeft, maar dat zij hiervoor wordt behandeld. Ze heeft er niet altijd last van en kan zich er in dagelijkse omstandigheden mee redden. Er is geen informatie, bijvoorbeeld van behandelaars, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van visueel disfunctioneren of van verdergaande beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens voldoende gemotiveerd dat appellante de taak ‘invoeren van gegevens’ kan uitvoeren. Deze taak is geschikt, omdat het gaat om routinematig fysiek licht werk in een goed verlichte ruimte, waarbij men niet onder druk staat en waarbij er geen eisen worden gesteld ten aanzien van conflicthantering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen ook op dit punt worden gevolgd.
4.7.
Omdat bij de Raad geen twijfel bestaat over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de bij appellante bestaande beperkingen, de aanwezigheid van basale werknemersvaardigheden en de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde taak, is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen zoals door appellante is verzocht.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedatum] 2021 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

(getekend) W.R. van der Velde

(getekend) C.M. Snellenberg