ECLI:NL:CRVB:2025:1857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/376 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante was van mening dat het Uwv haar mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2023 ten onrechte had vastgesteld op 42,83%. Ze stelde dat de rechtbank een psychiater als deskundige had moeten benoemen, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing was voor de beslissing van het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond over het medisch oordeel van het Uwv en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2025, die het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geduide functies passend waren binnen de belastbaarheid van appellante. Hierdoor bleef de toekenning van de WIA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,83% in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2025, 23/8319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 juni 2023 heeft vastgesteld op 42,83%. Appellante vindt dat de rechtbank een psychiater als deskundige had moeten benoemen en dat de Raad dat alsnog moet doen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat er geen twijfel bestaat over het medisch oordeel van het Uwv en dat er geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een deskundige.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.T. Poort, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 november 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.T. Poort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker schoonmaakonderhoud voor 34,75 uur per week. Op 23 januari 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 22 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 22 maart 2021 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 47,45%.
1.2.
Op 22 december 2022 heeft appellante zich bij het Uwv gemeld met toegenomen beperkingen. Naar aanleiding hiervan heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2023. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 30 maart 2023 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 1 juni 2023 gewijzigd, in die zin dat appellante per die datum voor 42,78% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 42,83%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch oordeel voor onjuist te houden. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van voldoende consistentie en plausibiliteit van klachten en beperkingen. Ten opzichte van de vorige beoordeling in 2021 is sprake van toegenomen beperkingen op het fysieke vlak. Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de presentatie van appellante zeker niet past bij een eventuele onderliggende psychotische stoornis. Dit volgt ook niet uit de brief van de GGZ van 8 augustus 2023. De door de primaire verzekeringsarts aangenomen verminderde psychische belastbaarheid in combinatie met een urenbeperking van 22 uur per week past volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende bij een verminderde belastbaarheid als gevolg van een depressie van matige ernst. Er is geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen. Ook ten aanzien van de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderbouwd dat geen aanleiding bestaat meer beperkingen aan te nemen. Appellante heeft haar betwisting van de juistheid van de medische beoordeling niet onderbouwd met medische stukken.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep hoefde geen psychiatrische expertise te laten verrichten. Hij beschikte over de door appellante in bezwaar ingebrachte brief van 8 augustus 2023 van haar behandelaars bij Indigo met bijgevoegd behandelplan. Deze brief geeft voldoende duidelijke informatie over de ernst en aard van de psychische klachten van appellante. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet dat sprake is van een psychotische stoornis. Ook overigens is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische klachten van appellante heeft onderschat. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien een deskundige te raadplegen.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 31 januari 2023 is er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geduide functies. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van appellante. Dit betekent dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 1 juni 2023 recht heeft op een WGA-vervolguitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om een psychiater als deskundige te benoemen, heeft afgewezen. Zij is echter niet in staat om zelf meer medische informatie te overleggen, omdat zij hiervoor niet de financiële middelen heeft. Appelante bevindt zich hierdoor in een vicieuze cirkel. Om die reden is sprake van een schending van het beginsel van equality of arms. In hoger beroep heeft zij opnieuw verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 42,83% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
Appellante heeft in hoger beroep alleen aangevoerd dat de rechtbank een psychiater als onafhankelijke deskundige had moeten benoemen Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt de Raad als volgt.
5.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Hiertegen heeft appellante geen gronden aangevoerd. De Raad volgt daarom het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft ter zitting gesteld dat haar het Uwv en Indigo haar psychische beperkingen hebben onderschat omdat zij in gesprekken met haar behandelaars en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alles heeft verteld. Zij heeft daarvoor wel de gelegenheid gehad en daarom mocht het Uwv afgaan op de informatie van Indigo en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, temeer ook omdat appellante zowel door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, was er voor de rechtbank en is er voor de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
5.4.
Daarnaast is van een schending van het beginsel van equality of arms geen sprake. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde een medisch deskundige te benoemen. Appellante heeft medische informatie, waaronder van haar behandelaars van Indigo, in de procedure kunnen inbrengen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft die informatie inzichtelijk in de beoordeling betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Het door appellante gestelde financiële onvermogen kan daarom buiten beschouwing blijven. Omdat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms was er voor de rechtbank en is er voor de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,83% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

(getekend) W.R. van der Velde

(getekend) C.M. Snellenberg