ECLI:NL:CRVB:2025:1857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante was van mening dat het Uwv haar mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2023 ten onrechte had vastgesteld op 42,83%. Ze stelde dat de rechtbank een psychiater als deskundige had moeten benoemen, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing was voor de beslissing van het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond over het medisch oordeel van het Uwv en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2025, die het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geduide functies passend waren binnen de belastbaarheid van appellante. Hierdoor bleef de toekenning van de WIA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,83% in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.