ECLI:NL:CRVB:2025:1872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
25/617 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die voorheen als grafisch ontwerper werkte, heeft zich op 10 maart 2020 ziekgemeld en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid per 8 september 2022 vastgesteld op 75,85%. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 november 2025, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.G. van den Heuvel, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs.

De Raad heeft de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 8 september 2022 75,85% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat er extra beperkingen zijn die niet zijn meegenomen in de beoordeling, niet gevolgd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.

De Raad heeft ook het verzoek van appellante om heropening van het onderzoek afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat het onderzoek niet volledig was geweest. De uitspraak bevestigt de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 75,85%.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2025, 23/3213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat appellante per 8 september 2022 75,85% arbeidsongeschikt is. Appellante vindt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en de geselecteerde functies daarom niet kan vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 september 2022 juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden van beroep ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 november 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als grafisch ontwerper voor 39,77 uur per week. Op 10 maart 2020 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 augustus 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk, voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 54,11%. Het Uwv heeft bij besluit van 5 september 2022 aan appellante met ingang van 8 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Bij besluit van 9 september 2022 heeft het Uwv de loongerelateerde WGAuitkering met ingang van 8 september 2022 omgezet in een WGA-vervolguitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%.
1.2.
Bij besluit van 21 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen deze twee besluiten door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien extra beperkingen aan te nemen en deze beperkingen neergelegd in de FML van 29 maart 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat niet alle eerder geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, nieuwe functies geselecteerd en per beoordelingsdatum 8 september 2022 het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante berekend op 68,06%.
1.3.
De rechtbank heeft psychiater drs. J.K. van der Veer als deskundige benoemd. In het rapport van 8 maart 2024 heeft de deskundige geconcludeerd dat bij appellante sprake is van al langer bestaande psychische klachten, die zijn verergerd na het ontstaan van de rugpijn in het kader van een complex psychiatrisch beeld met meerdere psychiatrische aandoeningen en waarbij met name de interactie daartussen bepalend is voor de ontwikkeling van het ziekteproces en niveau van functioneren. Volgens de deskundige is bij appellante, naast de al aangenomen beperkingen, sprake van beperkingen in concentreren van de aandacht (rubriek 1.1), het doelmatig en zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren (rubrieken 1.5 en 1.6), het uiten van eigen gevoelens (rubriek 2.7), het samenwerken (rubriek 2.9) en een verdergaande urenbeperking (rubriek 6).
1.4.
Het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven tot het stellen van aanvullende beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 8 april 2024. Het gaat dan om beperkingen in het uiten van eigen gevoelens (2.7), samenwerken alleen in geval van een eigen, afgebakende deeltaak (2.9) en een urenbeperking van twintig uur per week, vier uur per dag. Vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt zijn beperkingen voor het concentreren van de aandacht (1.1) en het doelmatig en zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren (items 1.5 en 1.6) volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te onderbouwen.
1.5.
Met de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat niet alle eerder geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante per 8 september 2022 vastgesteld op 75,85%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Omdat het Uwv tijdens de beroepsprocedure de FML en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd, heeft de rechtbank het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd geacht en daarmee in strijd met het artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft niet aannemelijk geacht dat appellante hierdoor is benadeeld en heeft dit gebrek daarom onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden. Volgens de rechtbank geeft het deskundigenrapport blijk van een zorgvuldig onderzoek en is het inzichtelijk en consistent, zodat er geen aanleiding is aan de juistheid van het standpunt van de deskundige te twijfelen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in het standpunt dat voor aanvullende beperkingen ten aanzien van concentreren van de aandacht en doelmatig en zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren, zoals door de deskundige voorgesteld, geen aanleiding bestaat. Voor het aannemen van deze beperkingen gaat het om de ernst van de onderliggende geobjectiveerde afwijkingen, zoals een psychose, ernstige depressie, dementie, ernstige vormen van verstandelijke beperking, autisme of ernstige vormen van hersenschade. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de bevindingen bij het onderzoek van de deskundige niet gebleken dat hiervan bij appellante sprake is.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte een aantal beperkingen die wel zijn genoemd in het rapport van de deskundige, niet opgenomen in de FML. Het gaat daarbij om 1.1 vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren, 1.5 en 1.6, het doelmatig en zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren, 2.7 het uiten van eigen gevoelens, 2.9 samenwerken en zes werktijden (urenbeperking). Uit het deskundigenrapport blijkt dat appellante kampt met een ernstig complex psychiatrisch beeld met meerdere psychiatrische aandoeningen. Dat staat haaks op wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover zegt, te weten dat uit het onderzoek van de deskundige niet is gebleken dat bij appellante sprake is van ernstige medisch objectiveerbare stoornissen en aandoeningen. Ter zitting heeft appellante desgevraagd bevestigd dat het hoger beroep betrekking heeft op haar mate van arbeidsongeschiktheid op 8 september 2022. Ook heeft zij nog aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar medicijngebruik, waardoor zij bijvoorbeeld niet kan autorijden.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 8 september 2022 terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van wat zij in de beroepsprocedure heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.3.
De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichtte medische beoordeling en aan de wijze waarop deze de bevindingen van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige over de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 en de urenbeperking heeft verwerkt in de gewijzigde FML van 8 april 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt geen extra beperkingen in de rubrieken 1.1, 1.5 en 1.6 zijn te onderbouwen. Bij het vaststellen van beperkingen in het kader van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen is niet de aard van de diagnose doorslaggevend, maar wordt de ernst van de onderliggende geobjectiveerde afwijkingen als uitgangspunt genomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder in dit kader verwezen naar de medische criteria die in het handboek Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) bij elk beoordelingspunt van de FML zijn geformuleerd. Over het vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren en het doelmatig en zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat volgens de CBBSinstructies een beperking op deze punten geïndiceerd is als sprake is van een ernstige stoornis, waaronder bijvoorbeeld ernstige vormen van hersenschade, een psychose of een uitgebreide neurocognitieve stoornis als dementie of een ernstige vorm van verstandelijke beperking. Van een dergelijke ernstige stoornis is bij appellante geen sprake. Met betrekking tot de rubrieken 2.7 en 2.9 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd onderbouwd dat de bevindingen van de deskundige leiden tot het aannemen van extra beperkingen en dat deze, in combinatie met de gestelde beperkingen in rubriek 2.8, voldoende tegemoetkomen aan en passend zijn bij de klachten en beperkingen van appellante. Dat in rubriek 2.7 sprake moet zijn van ‘sterk beperkt’, zoals appellante stelt, wordt niet gevolgd omdat de FML daarin niet voorziet. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week voldoende toegelicht. Het standpunt van appellante ter zitting – dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medicijngebruik – slaagt niet. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts en uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat appellante tijdens beide spreekuren is gevraagd naar haar medicijngebruik en dat de door appellante genoemde medicatie geen gevolgen heeft voor het eventueel kunnen autorijden.
5.4.
Bij brief van 1 december 2025 heeft appellante in aanvulling van wat op zitting is besproken nadere medische stukken ingediend en de Raad verzocht deze informatie ondanks de sluiting van het onderzoek ter zitting alsnog bij de beoordeling te betrekken. Zekerheidshalve heeft de Raad dit opgevat als een verzoek om heropening van het onderzoek. Artikel 8:68 van de Awb biedt de mogelijkheid van heropening van het onderzoek als het onderzoek niet volledig is geweest. Het gaat daarbij met name om de situatie dat een voor de uitspraak relevant punt onopgehelderd is gebleven en zonder opheldering geen uitspraak kan worden gedaan. Noch uit het verzoek, noch uit de gedingstukken is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Voor heropening van het onderzoek teneinde deze medische informatie alsnog in het geding te brengen, bestaat daarom geen aanleiding.
5.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. Het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 75,85% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah