ECLI:NL:CRVB:2025:1874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 1 september 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die als afwasser werkte, meldde zich op 3 september 2020 ziek. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsarts haar onderzocht en vastgesteld dat er geen sprake was van Geen Benutbare Mogelijkheden. De arts concludeerde dat de klachten van appellante plausibel waren, maar dat zij niet geschikt was voor haar eigen werk. De arbeidsdeskundige selecteerde vijf functies en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 0%. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van deze bevindingen. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er voldoende onderbouwing was voor de conclusie dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante geen medische gegevens had overgelegd die de belastbaarheid van de verzekeringsartsen in twijfel trokken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de beslissing van het Uwv.