ECLI:NL:CRVB:2025:1876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
24/2542 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na een ziekmelding als gevolg van een geweldsincident op zijn werk. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de WIA-uitkering van appellant per 8 mei 2023 terecht heeft vastgesteld op 48,23%. De Raad concludeert dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is en dus niet voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant overtuigend heeft gemotiveerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen veranderen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

24/2542 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 september 2024, 23/7848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of appellant procesbelang heeft en zo ja of het Uwv de WIA-uitkering van appellant per 8 mei 2023 terecht heeft vastgesteld op 48,23%. De Raad beantwoordt beide vragen bevestigend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant, die werkzaam is geweest als beveiliger voor 40 uur per week, heeft zich per 28 mei 2021 ziekgemeld na een geweldsincident op zijn werk. Nadat hij een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft gedaan, heeft een verzekeringsarts hem op spreekuur gezien. Deze arts heeft in zijn rapport van 7 februari 2023 vastgesteld dat er geen medische reden is voor een verminderde duurbelastbaarheid. Op grond van de aanwezige problematiek zijn er bij appellant beperkingen in het persoonlijk, maar vooral het sociaal functioneren vastgesteld. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant door andere klachten niet langdurig kan werken bij een temperatuur hoger dan 30 graden, dat een werkomgevingen met veel stof/rook/prikkelende dampen/gassen niet passend is en dat bovennormaal zwaar tilwerk ook niet passend is. De beperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2023.
1.2.
Een arbeidsdeskundige heeft op 2 maart 2023 vastgesteld dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk als beveiliger. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 27,44%.
1.3.
Bij besluit van 3 maart 2023 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant per 8 mei 2023 een WIA‑uitkering toe te kennen omdat hij minder dat 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2023 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan appellant is per 8 mei 2023 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% (48,23%) met een maximale duur tot en met 7 mei 2025. Daaraan liggen ten grondslag rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 oktober 2023 en 16 november 2023 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2023 en 16 november 2023.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep – die appellant op spreekuur heeft gezien – heeft geoordeeld dat uit de nu beschikbare informatie blijkt dat bij appellant sprake is van Morbus Scheuermann, een persoonlijkheidsstoornis (met cluster B kenmerken), PTSS en astma met hyperreactiviteit en allergie voor dieren en pollen. Daaruit volgt dat appellant is aangewezen op zowel fysiek als mentaal licht werk zonder intensieve interpersoonlijke contacten en zonder blootgesteld te worden aan longprikkelende stoffen en allergenen. Volgens deze verzekeringsarts dienen contacten met klanten en patiënten vermeden te worden, is appellant overgevoelig voor inhalatie van prikkelende stoffen en allergisch voor dieren en pollen, dienen zwaar tillen en langdurig statische rughoudingen vermeden te worden en geldt een kleine duurbeperking (van zes uur per dag en 30 uur per week). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de aangescherpte beperkingen neergelegd in de FML van 26 oktober 2023.
1.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat binnen de primaire functieselectie geen geschikte functies resteren en heeft vijf (andere) functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen bij die functies toegelicht, overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 48,23%.
Het oordeel van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier, de bezwaargronden en de brief van de psycholoog van GGNet van 10 oktober 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig bij de hoorzitting, heeft toen de psychische en lichamelijke klachten met appellant besproken en hem psychisch en lichamelijk geobserveerd. Naast de psychische aandoeningen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de longaandoening en de rugklachten erkend en meegewogen. Dat appellant niet lichamelijk is onderzocht of een haalbaarheidsonderzoek heeft ondergaan, maakt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is. De verzekeringsarts is niet verplicht om altijd een lichamelijk onderzoek of een haalbaarheidsonderzoek te doen. Appellant heeft verder niet met concrete medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep door het ontbreken van een lichamelijk onderzoek en/of een haalbaarheidstest geen juist beeld had. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat deze artsen incapabel waren om zijn medische beperkingen te beoordelen. Appellant heeft deze stelling namelijk niet aannemelijk gemaakt.
2.2.
Over de door appellant in beroep overgelegde nieuwe medische gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 18 januari 2024 opgemerkt dat hieruit geen ander medisch beeld over de klachten van appellant naar voren komt. Met de gesteldheid van de rug en de longen is volgens deze verzekeringsarts in de FML van 26 oktober 2023 rekening gehouden. Uit de beeldvormende diagnostiek van de rug volgt de diagnose M. Scheuermann, maar die was – zo volgt uit het onderzoek dat in de bezwaarfase is verricht – al bekend. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij het vaststellen van de FML rekening gehouden met COPD en astma en zijn beperkingen aangenomen voor inhalatie van prikkelende stoffen in het algemeen en is aangegeven dat appellant allergisch is voor dieren en pollen. Uit de brieven van de longgeneeskunde blijkt een niet-allergisch astma met een COPD-component dat sinds 2015 is toegenomen op basis van een verminderde diffusiecapaciteit, maar zijn de overige longwaarden als stabiel beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de vermelde longcapaciteit in lijn geacht met de FML. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant inhoudelijk overtuigend en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd.
2.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende uitgelegd waarom de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Hij heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
Het standpunt van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – deels – herhaald wat hij in beroep heeft aangevoerd. Verder heeft hij er op gewezen dat re-integratie via het Uwv stop is gezet omdat hij niet ‘werkfit’ is. Mensen zijn bang voor hem omdat hij ieder moment kan ontploffen, dus men durft het niet meer aan.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Volgens het Uwv heeft appellant geen nieuwe (medische) feiten of omstandigheden aangevoerd. Verder heeft appellant volgens het Uwv geen procesbelang meer bij het hoger beroep. Het Uwv heeft namelijk de beslissing op bezwaar van 19 november 2025 genomen op grond waarvan appellant vanaf 8 mei 2025 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waardoor de hoogte van de WGA-uitkering van appellant per 8 mei 2025 ongewijzigd blijft. Voor zover de Raad meent dat er nog een procesbelang kan zijn gelegen in mogelijk duurzame beperkingen per datum in geding, zijnde 8 mei 2023, heeft het Uwv erop gewezen dat appellant in bezwaar noch in beroep heeft aangevoerd dat zijn beperkingen op die datum (8 mei 2023) duurzaam van aard zijn.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant aangevoerd dat hij per datum in geding, zijnde 8 mei 2023, een IVA-uitkering claimt. Dat betekent dat belang bij een oordeel van de Raad aanwezig is.
4.2.
De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 48,23% terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep hierover heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.4.
Nu de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 8 mei 2023 terecht is vastgesteld op 48,23%, is appellant niet volledig arbeidsongeschikt en voldoet hij daarmee dus niet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA neergelegde voorwaarden voor toekenning van een IVA-uitkering, zijnde volledige (80-100%) én duurzame arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat aan een oordeel over de duurzaamheid van de beperkingen van appellant per 8 mei 2023 niet wordt toegekomen.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Semiz