ECLI:NL:CRVB:2025:1877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
22/2432 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als dakdekker werkte, heeft zich ziekgemeld na een hartinfarct en stelt dat de door het Uwv geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. Tijdens de procedure heeft het Uwv zijn beslissing gewijzigd en een WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35,44%. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten niet altijd een deugdelijke arbeidskundige grondslag heeft gegeven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar het beroep tegen het laatste besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waardoor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 35,44% in stand blijft. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

22/2432 WIA, 25/363 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 juni 2022, 20/2165 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het Uwv heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin aan appellant vanaf 18 maart 2020 een WIA-uitkering is toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,44%. Appellant is het ook met dit besluit niet eens. Hij stelt dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet geschikt zijn. De Raad volgt appellant hierin niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 november 2023. Voor appellant is mr. Bal verschenen. Het Uwv is niet verschenen. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 22/2429 ZW. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft op nadere vragen van de Raad gereageerd onder toezending van een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 februari 2024. Appellant heeft daarop gereageerd.
De Raad heeft de gevoegde zaken opnieuw behandeld op een zitting van 19 september 2024. Voor appellant is mr. Bal verschenen. Het Uwv is niet verschenen.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft nadere vragen gesteld.
Het Uwv heeft op 30 december 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Appellant heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 25 september 2025. Voor appellant is mr. Bal verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.
Daarna zijn de zaken gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als dakdekker. Op 21 maart 2018 heeft hij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten na een hartinfarct. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 mei 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juni 2020 geweigerd appellant met ingang van 18 maart 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant meer beperkt geacht en de FML daarop aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML van 1 oktober 2020 geconcludeerd dat appellant niet geschikt is voor één van de geduide functies. Er resteren echter voldoende passende functies, waardoor appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en het bezwaar van appellant bij besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 december 2021 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één functie laten vervallen en twee nieuwe functies bijgeduid. Hij heeft de volgende functies geselecteerd:
- SBC-code 111180, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten);
- SBC-code 267053, wikkelaar (nieuw en revisie);
- SBC-code 111220, lader, losser;
en aanvullend de functies:
- SBC-code 211031, medewerker reprografie-copyservice;
- SBC-code 111010, medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten).
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende uitgelegd waarom er geen reden is om meer of andere beperkingen aan te nemen. Met de klachten van appellant is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze waarvan de rechtbank niet gebleken is dat die onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op alle door appellant naar voren gebrachte gronden afdoende gereageerd, toegespitst op het boven schouderhoogte actief zijn, de hartklachten, het carpaal tunnelsyndroom (CTS) en de psychische klachten. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onjuiste inschatting hebben gemaakt. Uitgaande van de vastgestelde medische beperkingen zoals deze uiteindelijk zijn vastgelegd in de FML van 1 oktober 2020 is het aannemelijk dat appellant in staat is om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat aan het opleidingsniveau van de geduide functies is voldaan. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat ten aanzien van de functie van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) met SBC-code 111180 wel sprake is van een schroefbeweging, maar niet van schroefwerk, en dat de belasting in deze functie past binnen de belastbaarheid van appellant. Ten aanzien van de functie van wikkelaar (nieuw en revisie) met SBC-code 267053 heeft de arbeidsdeskundig analist toegelicht dat er wel schroefbewegingen worden gemaakt, maar dat het niet langdurig voorkomt en dat de inspanning minimaal is. Volgens de rechtbank zijn deze functies dan ook geschikt te achten voor appellant. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk toegelicht dat de beheersing van de Nederlandse taal van appellant voldoende is om in de geduide functies te functioneren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht tot de conclusie is gekomen dat appellant niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een motiveringsgebrek, omdat het Uwv het bestreden besluit 1 pas in beroep heeft voorzien van een deugdelijke arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.
De huidige procedure
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Appellant heeft onder meer (extreme) klachten aan zijn rechterschouder en een CTS aan de linkerhand. Als gevolg van een hartinfarct in 2018 ervaart appellant pijn en druk op de borst. Zoals nader toegelicht ter zitting, spitst het hoger beroep zich wat betreft de medische beoordeling toe op de vraag of de beperkingen aan de rechterschouder juist in de FML zijn verwerkt en of rekening is gehouden met een verschil tussen rechts en links. Bij item 5.7.1 (boven schouder actief zijn) is toegelicht dat rechts niet mogelijk is en links incidenteel. Bij de overige dynamische beperkingen is dat onderscheid niet gemaakt. Zo is appellant beperkt op frequent reiken en zou hij 450 keer kunnen reiken, maar niet duidelijk is of appellant met rechts en links kan reiken of dat er is uitgegaan van een soort gemiddelde tussen links en rechts. Appellant is niet in staat de geduide functies te verrichten. Appellant is op item 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm) volgens de toelichting daarbij beperkt op ‘schroefwerk’. In het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen schroefbewegingen en schroefwerk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt dan ook ten onrechte dat in de functies met SBC-code 111180 en 267053 geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid, omdat daarin wel sprake is van een schroefbeweging, maar niet van schroefwerk. Ook de functies met SBC-codes 267051, 211031 en 111010 zijn niet geschikt.
3.2.
Op de zitting van 16 november 2023 is geconstateerd dat er onduidelijkheid bestond over de vraag naar het onderscheid tussen de beperkingen links en rechts van appellant en het onderscheid tussen schroefbewegingen en schroefwerk. Daarover is een vraag gesteld, waarop de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gereageerd met een rapport van 6 februari 2024. Zij heeft in dit rapport, uitgaande van de FML van 1 oktober 2020, een toelichting gegeven aan de hand van het CBBS. Na de zitting van 19 september 2024 is vastgesteld dat er (daarnaast) behoefte bestond aan een nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de FML. Het gaat daarbij om een uitleg van de arm-, hand- en schouderklachten en de in verband daarmee gestelde beperkingen.
3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 22 november 2024 geconstateerd dat zij medisch gezien niet kan volgen waarom is gesteld dat appellant met zijn dominante rechterhand geen schroefwerk kan doen, maar wel (grotere) schroefbewegingen kan maken. Zoals de arbeidsdeskundige ook al vermeldde, is in het CBBS ‘schroefbewegingen met hand en arm’ de gecoördineerde activiteit van vingers, hand, pols en arm om een voorwerp met enige krachtsinspanning een slag te draaien, te buigen of te vervormen. Schroefbewegingen vormen niet uitsluitend een belasting voor de pols en vingers. De gehele bovenste extremiteit moet soms ingezet kunnen worden, inclusief kracht zetten vanuit schouder en bovenarm. Nu er geen aandoening van de rechterpols bij appellant is vastgesteld, maar wel van de rechterschouder, zijn met name de bewegingen/activiteiten beperkt waarbij de schouder belast wordt. Bewegingen vanuit de pols, zoals schroefbewegingen waarbij relatief weinig kracht hoeft te worden gezet, zijn juist wel mogelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 22 november 2024 bij item 4.7 (schroefbewegingen) de toelichting van de beperking gewijzigd in: ‘bewegingen waarbij vanuit de rechterschouder veel kracht moet worden gezet/grote bewegingen die vanuit de rechterschouder moeten worden gemaakt, zijn beperkt mogelijk’.
3.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 december 2024 naar aanleiding van de gewijzigde FML de functie wikkelaar met SBC-code 267053 verworpen. De overige functies blijven geschikt. Wel heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de motivering van de functie met SBC-code 111180 aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35,44%.
3.5.
Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 30 december 2024 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2020 gegrond verklaard en aan appellant met ingang van 18 maart 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,44%.
3.6.
Appellant heeft in reactie op bestreden besluit 2 aangevoerd dat hij de gewijzigde motivering van de functie met SBC-code 111180 kan volgen, maar de overige gronden tegen de geduide functies handhaaft.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak, met uitzondering van de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht, en het bestreden besluit 1 zullen worden vernietigd.
4.2.
Met bestreden besluit 2 is het Uwv niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb heeft het hoger beroep dan ook mede betrekking op bestreden besluit 2. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is geregistreerd onder procedurenummer 25/363.
4.3.
Tussen partijen is nog in geschil of de functies die aan het bestreden besluit 2 ten grondslag liggen voor appellant geschikt zijn. Het gaat om de volgende functies:
- SBC-code 111180, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten);
- SBC-code 111220, lader, losser;
- SBC-code 211031, medewerker reprografie-copyservice.
4.4.
De FML van 22 november 2024 wijkt alleen op het item 4.7.1 af van de FML van 1 oktober 2020. Wat betreft de nu nog voorliggende functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de medische beperkingen in de FML van 1 oktober 2020, in zijn rapporten van 14 oktober 2020 en 8 december 2021, vastgesteld dat het aannemelijk is dat appellant deze functies kan verrichten.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat uit de medische beoordeling, de lokalisatiebeperking en bijvoorbeeld de beperking ten aanzien van boven schouder actief zijn blijkt dat er een duidelijk verschil is tussen zijn beperkingen links en rechts. Het onderscheid tussen links en rechts is in de FML bij de beperkingen echter niet terug te vinden. Appellant wijst naar de functie met SBC-code 111180 waarbij sprake is van 530 keer reiken per uur waarvan 500 keer met twee armen tegelijk. Ook bij de items cilindergreep, knijp-/grijpkracht, fijne motoriek en repetitieve handelingen moet tweehandig gewerkt worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft niet gemotiveerd dat appellant daartoe in staat is.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 februari 2024 toereikend toegelicht dat als er duidelijke verschillen zijn in het functioneren tussen links en rechts door de verzekeringsarts een beperking wordt gegeven met een toelichting. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij de items reiken, tillen en dragen en boven schouderhoogte actief zijn. In dit geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens het rapport van 3 november 2021 een beperking gezien bij zijwaarts bewegen van de rechterschouder en appellant beperkt op het item 5.7 ten aanzien van bovenhandse activiteiten. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep als toelichting gegeven dat er verschil is in rechts (niet mogelijk) en links (incidenteel). Bij de overige items heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aangegeven dat er verschil is tussen links en rechts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom in zijn motiveringen van de functies bij het item 5.7 ‘boven schouder actief zijn’ rekening gehouden met het links- rechtsverschil zoals door de verzekeringsarts aangegeven. Voor de overige beoordelingspunten, bijvoorbeeld reiken, tillen en dragen, hanteren van zware lasten en klimmen, is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet uitgegaan van een links- rechtsverschil. Hij heeft aangegeven dat hij in de motivering zo nodig rekening had kunnen houden met de lokalisatie van de beperkingen, maar dat de belasting in de functies daartoe geen aanleiding gaf. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is er daarbij van uitgegaan dat links evenzo beperkt is als rechts, dus van een beperking voor beide zijden en niet van een gemiddelde van beide zijden. De Raad kan dit volgen en ziet geen reden om deze toelichting voor onjuist te houden.
4.7.
Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 oktober 2020 toereikend gemotiveerd dat in de functie met SBC-code 111180 geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op het item 4.9.2, reiken. In de functie wordt wat vaker gereikt over een kortere afstand, met de armen dichter bij het lichaam. Daarbij is 530 keer per uur reiken een echt maximum, feitelijk gaat het om 130 tot 530 keer per uur. De soms hogere frequentie is niet bezwaarlijk omdat het reiken als geheel minder belastend is, en dus binnen de mogelijkheden van appellant past. Voor wat betreft de functiebelasting op de items cilindergreep, knijp-/grijpkracht, fijne motoriek en repetitieve handelingen in de functie met SBC-code 111180 geldt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor deze items geen beperkingen heeft aangenomen in de FML van 1 oktober 2020.
4.8.
Appellant heeft aangevoerd dat de functie met SBC-code 211031 een hoge mate van taalvaardigheid en computervaardigheid vereist. Appellant voldoet niet aan de opleidingseis van niveau VMBO, omdat hij geen opleiding in Nederland heeft gevolgd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.9.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 oktober 2020 toegelicht dat appellant in Turkije de middelbare school heeft afgerond en hij op de hoorzitting heeft geconstateerd dat appellant de Nederlandse taal zeker goed genoeg beheerst om op de arbeidsmarkt actief te zijn. In de functie met SBC-code 211031 moet in het Nederlands met klanten worden gecommuniceerd, maar daar acht hij appellant toe in staat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 december 2021 daaraan nog toegevoegd dat het om vrij korte, eenvoudige contacten over de werkopdracht en eventuele aanvullende mogelijkheden gaat. Dit is twintig procent van de werktijd, de rest is uitvoeren en afwerken van producties, en bijvullen van papier en toner en schoonhouden van de werkplek. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant de bekwaamheden voor deze tamelijk eenvoudige functie. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat in de functie computervaardigheden niet als ervaringseis wordt gesteld. In de functie wordt beperkt met een computer gewerkt en appellant heeft bovendien wel wat computerervaring.
4.10.
Ook heeft appellant aangevoerd dat de functie met SBC-code 211031 niet geschikt is omdat sprake is van deadlines en productiepieken. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 december 2021 voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een signalering, omdat de arbeidskundig analist in deze functie geen deadlines en productiepieken heeft vastgesteld.
4.11.
Ter zitting van 25 september 2025 heeft appellant nog aangevoerd dat in bestreden besluit 2 een nieuwe functie met SBC-code 111220 is geduid, waarvan de signaleringen niet zijn gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 8 december 2021 de signaleringen in deze functie al inzichtelijk heeft gemotiveerd.
4.12.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, met uitzondering van de bepalingen over de proceskosten en het griffierecht, het beroep tegen bestreden besluit 1 moet gegrond worden verklaard en bestreden besluit 1 moet worden vernietigd.
5.2.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 maart 2020 op 35,44% in stand blijft.
5.3.
Omdat het Uwv al heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase en de rechtbank het Uwv al heeft veroordeeld in de proceskosten in beroep, moet de Raad alleen nog oordelen over de in hoger beroep gemaakte kosten. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 4.535,- (1 punt voor het hoger beroepschrift, drie keer 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de arbeidsdeskundige en 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit 2, met een waarde van € 907,- per punt).
5.4.
Ook moet het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de bepalingen over de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2020 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 december 2024 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.535,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2025.
(getekend) S. Wijna
De griffier is verhinderd te ondertekenen.